zondag 19 juli 2009

030

Woensdag 16 april Jaar 1

"Ik moet je iets vertellen."

De gang was bijna verlaten op dit moment. Om half vijf was niemand nog op school, behale dan de mensen die hun turnzak vergeten waren en daar een half uur naar moesten zoeken. Iemand sloeg verbaasd het deurtje van zijn locker dicht en keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan alvorens zijn zwarte schooltas over zijn schouder te gooien en schijnbaar onopvallend zijn broek op te trekken. Ik glimlachte onbewust. "Wat moet je me vertellen?" vroeg hij, enigzins op zijn hoede, al kon het zijn dat ik me dat verbeeldde.

Ik keek hem gedurende twee seconden recht aan, in zijn bruine ogen die lichter leken dan anders (het hing soms van het licht af) en vroeg me af waar ik mee bezig was. Iemand en ik mochten dan goede vrienden geworden zijn, ik was er negenennegentig komma negen procent zeker van dat hij niet op iemand als ik zat te wachten. Alleen woog die nul komma nul één procent op dat moment veel zwaarder. Een leerkracht liep ons voorbij. Ze was waarschijnlijk de slechtste leerkracht die ik ooit zou hebben (kon dingen niet uitleggen, maakte zelf continu fouten, luisterde niet naar ons en voelde zich heel de tijd bedreigd door haar eigen leerlingen, waardoor ze zich heel defensief ging gedragen en zich probeerde te profileren als strenge leerkracht (wat haar niet lukte) en barstte in het midden van de les uit in tirades of hoe erg ze onze klas haatte), maar ik glimlachte toch. Iemand stopte het sleuteltje van zijn locker in de zak van zijn zwarte jeansbroek. Ik slike. Wat moest ik nu zeggen? Ik had gewoon mijn mond moeten houden.


"Ina", improviseerde ik snel en meende een flits van opluchting over zijn gezicht te zien trekken, maar ook dat kon ik me verbeeld hebben, "ik maak me zorgen." We begonnen in de richting van de fietsenstalling te lopen. "Ik ook", antwoordde hij nadenkend, "maar wat doe je eraan."

"Er is iets mis bij haar thuis", vatte ik snel alles wat we wisten samen. Iemand knikte, zette zijn boekentas op zijn bagagedrager en ging op zoek naar zijn fietssleuteltje. "Het is alleen zo raar dat ze er niks over zegt", ging ik verder terwijl ik zijn voorbeeld volgde. "Vraag het haar dan?" suggereerde hij en trok zijn fiets uit het rek. Ik zweeg. Ik moet de laatste tijd al zoveel vragen aan mensen, was het enig dat ik kon bedenken, maar dat leek me te riskant. Iemand stapte op zijn fiets en wachtte geduldig tot ik het gevecht met mijn snelbinder gewonnen had. "Ik zou niet weten wat ik moest zeggen als het echt heel slecht nieuws zou zijn", mompelde ik somber terwijl ik me achter hem aan naar de schoolpoort begaf. "Daar gaat het niet om", reageerde hij, "het gaat erom dat je gewoon naar haar luistert. Laat merken dat je om haar geeft." Ik deed een gevaarlijk manoeuvre tussen twee auto's en reed naast hem de straat op. Ik vroeg me af of ik nu moest zeggen wat ik had willen zeggen. Of dat verstandig zou zijn. Ik keek stiekem naar de zijnkant van zijn gezicht toen hij halt hield bij een stoplicht.


"Misschien ben je bang dat het ook op jou een impact zou hebben", zei hij toen plots en heel even was ik vergeten waar het over ging en staarde hem geschrokken aan. Mijn reactie leek hem in de war te brengen. "Ina", trachtte hij zich te verduidelijken. "Oh!" riep ik uit en had mezelf op dat moment het liefst diep onder de grond begraven. "Ik weet het niet", was alles wat ik nog durfde te zeggen.

We reden een tijdje in stilte verder over een smal wegeltje, tot ik (zogezegd) tussen neus en lippen vroeg hoe het met zijn groepswerk stond. Hij aarzelde voor hij antwoord gaf. "Goed", besloot hij uiteindelijk, "bijna af." Ik merkte luchtig op dat je een groepswerk per twee maar moeilijk een groepswerk kon noemen en hij lachte, maar zelfs ik kan beter nep lachen.

De weg naar huis leek me plots langer en kouder dan anders. We werden voorbij gestoken door een groepje meisjes van ongeveer twaalf jaar. Ze giechelden zo hard mogelijk en ik vroeg me af of ik ook zo geweest was. ("Erger", zei Broer later, "je was een twaalfjarige die dacht als een bejaarde. Daar kan je alleen maar ongelukkig van worden." Ik sloeg hem en durfde niet te vragen wat hij daarmee bedoelde.)


"Ik ga hier afslaan", zei Iemand plots, "als je het niet erg vindt. Dan kan ik een kortere weg naar Sara nemen." Ik zwaaide bij gebrek aan woorden, negeerde wat hij nog zei over Ina en deed mijn best de verdere weg naar huis niet te huilen.


Ik vroeg me vaak af wat ik verkeerd deed. De kerstvakantie kwam en klasgenoten gingen weg. Met vrienden, naar god weet waar. Fuiven waar ik niet vanaf wist en waar ik eigenlijk ook niet heen wou. Ik had naar Lily geglimlacht toen ik haar voorbijliep. Ze had naar de grond gestaard en was sneller gaan lopen. Ik was gevallen met mijn fiets vlak voor Emmeline haar ogen. Ze had geaarzeld, maar ze was niet gestopt. Nee is nee. Ik had Ina gevraagd wat er mis was. Ze had gezegd dat het thuis allemaal moeilijk ging en verder niets. Ik had aangevoeld dat dat niet alles was. Ik had gezwegen. Ik had Iemand en Sara samen gezien. Gewoon samen. Ik had toch gehuild. Hij had mij gezien en onopvallend geknikt. Ik had gezwegen.


Mensen willen mij niet kennen. Daar ben ik niet tof genoeg voor. Niet 'hip' genoeg. De mensen die blijven jaag ik zelf weg. Misschien ben ik niet gemaakt om gelukkig te zijn. Niet bedoeld om vrienden te hebben. Misschien moet de wereld altijd een paar keer mislukken, om alles in balans te houden. Hoe kan alles nu zo moeilijk zijn - hoe kan alles nu zo verkeerd zijn. Ik weet niet wat er nu misgelopen is - ik weet dat uiteindelijk alles misloopt. Ik weet niet wie er nu weggegaan is.

Ik weet dat iedereen weggaat.

 
design by suckmylolly.com