woensdag 27 februari 2008

|0052

Mooi als je lacht.

Om mijn naam waar te maken, kijk ik vandaag naar de wolken in plaats van mijn overhoring wiskunde te leren. Ze maken figuren die ik niet kan herkennen en al snel dwalen mijn gedachten af naar de jongen wiens rechterhand ik vandaag weer mocht vasthouden. Neen, wiskunde. Streng vermenigvuldig ik x met y en blijf maar het verkeerde uitkomen. Gefrustreerd sla ik op mijn map en vraag per sms aan Ina hoe zij dat doet. En als ik dan toch bezig ben, stuur ik ook maar meteen iets naar hem. Ik vind je lief is zijn antwoord. Koppig zeg ik tegen mezelf dat dat veel te zeemzoet is en leer verder, slaag er uiteindelijk zelfs in x en y aan elkaar te koppelen. Braaf.

Met het uiteinde van mijn pen tokkel ik op de rand van mijn map en zing zacht mee met de muziek die opstaat. Els De Schepper. Het raam van mijn kamer staat open, ook al is het daar eigenlijk wel een beetje koud voor en terwijl ik mijn les opzeg ga ik er voor staan, omdat de wind dan in mijn gezicht waait en dat fijner is. Ik weet het ook niet, sms't Ina terug, het is gewoon een strikvraag. Ik grinnik en antwoord dat ik het al gevonden heb. Trots kijk ik naar buiten, naar de overkant, waar zoals elke woensdagmiddag een meisje aan de bushalte afstapt. Er loopt een jongen bij haar dit keer en ze lachen. Meteen moet ik aan hem denken en ik lach als ik het geluidje van mijn gsm hoor. Ik vind je nog stééds lief. Ik bedenk dat ik zijn naam in mijn contactpersonen nog moet veranderen van Niemand naar Iemand.

donderdag 21 februari 2008

|0051

't Smidje.

"Hé", zegt hij als hij me ziet en maakt zich los van zijn vrienden. Hier heb ik twee dagen moed voor bij elkaar moeten rapen. "Ik moet je spreken", zeg ik met trillende stem als we eigenlijk al lang apart staan. "Ga je gang", is zijn laconieke antwoord en heel even kan ik hem wel wurgen, maar ik slik en stop mijn handen in mijn broekzakken om niet te laten zien hoe erg ze trillen. "Ik... Heb nagedacht", begin ik en negeer zijn: "Ja, natuurlijk, jij zal eens níet nadenken." In plaats van erop te antwoorden wring ik mijn handen toch in elkaar en staar naar mijn tenen. "Ik vind je ook nog steeds lief", piep ik eindelijk.

Het hoge woord is eruit. Voor een fractie van een seconde daalt er een vreemde kalmte over mij heen, kan ik weer diep ademhalen en is mijn hoofd leeg, zie ik alle kleuren van de regenboog op de achtergrond en draait hij eventjes een cirkeltje. Een fractie van een seconde, daarna wordt alles weer scherp en kan ik alleen nog maar bang zijn voor zijn antwoord, zo erg dat ik er misselijk van word en mijn handen het liefst weg zou gooien. Hij lijkt te wachten of er meer zou komen en zucht wanneer duidelijk wordt dat ik uitgepraat ben. Hij glimlacht en knikt langzaam. "Ja. Dat hoopte ik al."

Jij en ik tegen de wereld, denk ik en vraag me af of ik nu een enorme fout maak.

dinsdag 19 februari 2008

|0050

Better.

Maar hoe doe je dat? Hoe vraag je aan iemand hóé lief hij je vindt en op welke manier? Ik vraag het me af, terwijl ik door onze lange gang loop en hem ontwijk met mijn blik, ook al moet hij langs mij heen. Straks zal ik boos tegen Ina zeggen dat hij me negeert. (Hij negeert me niet; hij zegt zelfs Dag Ann, maar ik weet niet wat te doen en struikel alleen maar bijna over mijn voeten. Zijn vrienden lachen en ik ben al twee gangen verder.) Hoe vraag je wat iemand nu eigenlijk van je denkt, als je bang bent voor het antwoord?

"Je angst is ongegrond", zegt ze, "hij zei dat hij je lief vindt, hij heeft genoeg hints gegeven. Nu moet je gewoon zelfs springen en dan kom je uiteindelijk wel terecht." Ik schokschouder en zeg dat ik dat nog niet zo weet. Ze zegt dat zij dat wel doet. "En Sara dan?" probeer ik haar te slim af te zijn. Bij wijze van antwoord wijst Ina naar de andere kant van de speelplaats, waar Sara met iemdereen behalve met Niemand praat (zelfs niet eens met kleine 'n'). Ze zwaaide niet toen ze ons gisteren voorbijreed, zelfs niet toen Ina 'Dag Sara' riep. Dat vertelt ze me nu allemaal opnieuw, omdat ze vindt dat dat bewijsmateriaal is en dergelijke meer. Het zal wel.

"Dag Ann!" roept hij opnieuw na de laatste speeltijd en ik grijns, dit keer zonder te vallen. Zijn vrienden lachen nog steeds, maar kom. Van lachen wordt men gelukkig.

zondag 17 februari 2008

|0049

Suddenly I see.

Ik wou eigenlijk niet eens gaan. Mijn eerste gedachte toen ik opstond, was dat ik deze week misschien maar eens niet naar de Chiro moest gaan, maar gewoon moest thuisblijven en een hele dag alles en niets doen (meer niets dan alles, waarschijnlijk). Ik ging toch. Eigenlijk had ik geen zin in het dorpsspel dat we gingen spelen, vooral niet toen bleek dat ik samen met hem zou moeten samenwerken en er echt geen ontkomen aan was. Ik deed het toch. En eigenlijk, eigenlijk, was ik helemaal niet van plan hem zoiets te vragen. Te zeggen. En toch. Ik deed het toch.

"Zou je me opnieuw achterlaten?" Hij keek op van het plannetje dat hij aan het bestuderen was geweest. Ik stond een meter van hem, met mijn handen in de zakken van mijn Chirorokje en de mouwen van mijn hemd half opgerold (maar wel met een trui eronder, uiteraard). Mijn beenwarmers konden mijn benen niet echt verwarmen, net zoals mijn bergschoenen dat niet met mijn voeten konden, maar eigenlijk had ik er op dat moment geen last van. Misschien was ik te zenuwachtig. Misschien wou ik gewoon te graag weten wat hij zei of misschien weet ik het gewoon niet meer volledig, dat zou ook al kunnen. Ik zocht zijn blik en bloosde, bestudeerde de toppen van mijn schoenen en keek hem dan toch maar weer aan.

Hij haalde zijn schouders op. "Achterlaten." Het kwam er een beetje cynisch uit en ik begreep dat we het daar nog steeds niet over eens waren. Was het dan, zou het dan? Ik maakte aanstalten om verder te lopen en draaide me pas om toen bleek dat hij écht niet zou volgen, want hij bleef gewoon staan aan het kleine kapelletje en meldde droog dat het wel de andere kant op was. Ik maakte een gebaar zonder betekenis. Hij zuchtte en stak de kaart in zijn broekzak, opende zijn onderarmen, alsof hij een 'oke dan'-gebaar maakte. "Ik weet het ook niet", zei hij toen, "je maakt het me niet gemakkelijk." Vooraleer ik daar verontwaardigd op kan reageren, heeft hij al gezegd dat het misschien het proberen wel waard is. "Maar...", begin ik wanhopig, wapper met mijn armen en struikel over mijn woorden als ik zeg dat ik bang was. Ben.

Ik huil als hij zegt dat hij dat ook is.
Ik huil als ik zeg dat ik wou dat het anders was.
Hij lacht als hij zegt dat hij me nog steeds lief vindt.

woensdag 13 februari 2008

|0048

California.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Ze loopt naar de bus en slaat klappertandend haar armen om zichzelf heen. Gisteren was het verdorie nog zo'n mooi weer en nu slingeren er hele lage mist door de straten, bijten venijnig in haar tenen en haar vingers. Misschien waren die rode schoenen vandaag toch niet zo'n goed idee. Ze lacht het maar weg en wacht geduldig tot haar bus komt. De koude snijdt scherp door haar lichaam, maar na enkele minuten zit ze al in de behaaglijke warmte van de bus. Als ze een bril droeg zouden de glazen vast aandampen, bedenkt ze als ze op haar plaatsje gaat zetten en haar tas naast zich zet om te voorkomen dat iemand anders naast haar zou komen zitten.

Ze wrijft met haar handen langs haar enkels en de bovenkant van haar voeten in een poging ze toch een beetje op te warmen. Het helpt niet, ze krijgt er alleen maar koude vingers van, dus houdt ze ermee op en kijkt uit het raam om te zien aan welke halte ze al zijn. De zesde. Ze tikt onbewust op de grond en glijdt met haar vinger langs de kant van het raam, tot ze het doorkrijgt en ermee ophoudt. Zeven. Ze denkt aan de keren dat hij al voor haar op de bus zat. Acht. Haar gedachten dwalen af naar de keren dat hij nog niet eens wist wie ze was. Negen. Als vanzelf zoekt met haar ogen de bushalte af en haar gezicht klaart op als ze hem ziet, net zoals altijd.

Hij komt naast haar zitten, ze zegt hoi en buigt zich naar hem toe om hem een kus op zijn wang te geven. Hij lijkt verbaasd, maar blijft zitten. Ze begint vrolijk te praten, vraagt hem hoe hij het vond zaterdag (ze spreekt zichzelf al een paar dagen moed in om die vraag te durven stellen, maar dat weet hij natuurlijk niet). Verbaasd kijkt hij haar aan, lacht dan breed, zegt dat hij het heel fijn vond en dat het zeker voor herhaling vatbaar was. Ze voelt het bloed naar haar wangen stijgen en grijnst. Hij vraagt of ze het niet koud heeft met die schoenen en ze schudt haar hoofd, ook al bevriest ze zowat. En ze kan het niet nalaten te glimlachen als hij zegt dat hij haar niet gelooft. 'ik vind je lief', denkt ze stil bij zichzelf.

Ze lacht nog steeds als ze naar huis loopt en naar hem zwaait. Het komt goed. Dat gelooft ze en dat weet ze. De ijspegels op haar voeten niet meegerekend, was het dat nu al.

maandag 11 februari 2008

|0047

You can't hurry love.

"Als ik nog één Valantijnshart zie, ga ik gillen. En ik meen het." Ik zeg het tegen Ina tussen het derde en het vierde lesuur, terwijl zij haar notities voor onze overhoring naleest. Dat de eerste dag na de vakantie op onze school geen overhoringen gegeven mogen worden, daar hebben onze leerkrachten weinig boodschap aan. Ze doen het gewoon tóch. "Wacht tot hij voor je neus staat met een kaartje", zegt ze afwezig en ik maak een geluid dat de gemiddelde gnoe me nog niet kan nadoen. Ze kijkt verstoord op. "En wat moest dát voorstellen?" Een sarcastisch geluid natuurlijk. Dat leek mij toch wel duidelijk. Ze wil erop ingaan, maar de leerkracht komt binnen en we laten het maar zoals het was.

Op weg naar huis, met Sara aan onze zijde, wijst ze subtiel naar de versierde etalage van het naaiwinkeltje op de hoek. "Neehee", mopper ik. "Wat is er Ann?" vraagt Sara verbaasd. Gezien ik haar nog steeds haat, zeg ik niks en gebaar alleen maar naar het winkeltje. Ina vraagt opeens hoe Sara de film die ze met Niemand was gaan kijken nu eigenlijk vond. Ik kan haar wel afschieten en wil haar tegelijk eigenlijk knuffelen. Ik moet zelf toch eens dringend vragen gaan leren beginnen stellen.

"Goed, goed", zegt ze ontwijkend. "Alleen maar goed?" Ina veinst een teleurgesteld gezicht en ik begin iets sneller te fietsen, want dit hoef ik echt niet te horen. "Wel, neen, hij had afgebeld", zegt ze dan, "er was iets met zijn nichtje, of zoiets." Ik bijt op mijn lip en kijk naar ons Stationsplein, waar alle winkels versierd zijn met hartjes. Ergens is het toch wel een beetje mooi, ja.

zaterdag 9 februari 2008

|0046

Move this mountain.

Ina komt vandaag terug, dus sta ik vroeger op dan anders en word stiekem kwaad op mezelf omdat ik vind dat ik me de hele week nutteloos gedragen heb, al heb ik heel wat dingen die ik wou slash moest doen gedaan. Maar Ina komt terug, dus stuur ik weer sms'jes naar haar om te vragen waar ze al is en om hoe laat ze thuis zal zijn. Rond half elf vraagt hij mij of ik weet wanneer zij thuis komt. Ik sta er eventjes naar te staren, alsof ik het niet echt begrijp, frons mijn wenkbrauwen en geef dan antwoord.

Familiebezoek kan zo saai zijn, vooral als je op telefoon van je beste vriendin wacht. "Ann, pakt gij eens op", vraagt mama als het toestel eindelijk begint te rinkelen en voor Broer of Zus hun grote teen nog maar hebben kunnen bewegen, heb ik het al in mijn handen."Met Vereecken, met wie spreek ik alsjeblieft?" Ze begint te lachen en ik herken haar meteen. Natuurlijk. Ze begint verhalen te vertellen over skipistes, knappe jongens en hoe ze me gemist heeft. "Heb je hem nog gesproken?" vraagt ze dan en ik rol met mijn ogen. Dat onderwerp ben ik ondertussen wel al beu.

"Neen." Ze is even stil. "Ga je dat nog doen?" Ik glijd met mijn vingernagel langs de rand van een vloertegel (ik zit op de grond in de badkamer, met mijn rug tegen de badrand). "Neen." Er valt een lange stilte, dan zucht ze. "Ach, je moet het ook zelf maar weten." Groot gelijk, zeg ik haar en we babbelen tot ze op moet hangen omdat ze nog wat andere mensen moet bellen. Ik weet dat hij daar ook bij hoort, bij die 'anderen', en vraag haar hem de groeten te doen. Ze zegt dat ze dat zal doen. Als mijn grootmoeder me vraagt of ik nu nog altijd geen vriendje heb (néén!), begint mijn gsm lawaai te maken. Hij. Groeten terug. x.

donderdag 7 februari 2008

|0045

Some hearts.

"Wacht eventjes, Ann, ik ben aan het eten." Ongeduldig wacht ik tot Ina zich een weg naar buiten gewerkt heeft en dan eindelijk met me kan praten. "Trouwens, je belt naar het buitenland." Ik zeg dat ik het weet, dat het juist daarom is dat ik voort wil maken. Ze vraagt wat er is en in een half minuut tijd, haast zonder adem te halen en spaties te gebruiken, gooi ik het hele verhaal eruit en dat hij zo vriendelijk was en dat ik nu niet weet wat ik moet doen en dat hij Sara misschien tóch veel leuker vindt en... Ze onderbreekt me midden in mijn monoloog. "Ann?" Ik zwijg verbaasd. "Bel hem." Ik protesteer. "Ann, ik meen het, bel hem, mail hem, schrijf hem, ga naar hem toe, het maakt niet uit, maar doe iets. Vraag hem wat hij vindt en laat hem daarna los. Of net niet."

Wat heb ik nu aan zó'n advies. Ik wil gewoon horen dat hij wel voor mij zal kiezen, uiteindelijk, dat ze daar zeker van is en dat hij ook niet echt een andere keus heeft. Voor de rest maakt het me niet uit. Ze zucht. "Van tegen mij te zeuren over hoe verward je wel niet bent en te vragen of hij je volgens mij wel leuk vindt, Ann, daar ga je écht niet gelukkiger van worden. Dus vraag het hém." Ik frons. "En als hij neen zegt?" piep ik dan. Het hoge woord is er eindelijk uit; ik ben doodsbang dat hij mij opnieuw zal laten vallen, terwijl hij me eerst deed geloven. Ina zucht. "Dan laat je hem staan, doe je alsof hij nooit bestaan heeft en ga je verder met je leven, zoals je al enkele maanden moet doen. Maar kom, dat zijn zorgen voor later. Zég het hem, Ann! Bedenk hoe gelukkig je nu bent, hoe anders je het wil en dan zal je zelf wel zien dat het beter is." Het is even stil. "En het spijt me, maar ik moet ophangen. Succes ermee, kus."

Ons gesprek heeft me alleen nog maar verwarder gemaakt dan ik al was, boos loop ik naar beneden, waar mijn klein nichtje me met open armen opwacht. Ik lach, vang haar op en zwier haar in het rond. "Dag Lientje." Ik druk een kus op haar hoofd, zet haar dan weer neer en luister geïnteresseerd naar het verhaal dat ze afsteekt, over strijkparels en konijnen. Was ik ook nog maar zo klein. Hoewel ik me niet kan herinneren dat ik als kleuter zooo gelukkig was, ik verveelde me volgens mij het grootste deel van de tijd. Liever zou ik teruggaan naar het eerste middelbaar, dáár was ik gelukkig. "Neen hoor, Lientje, ik luister. En wat gebeurde er toen met Cis?" Ze vertelt vrolijk verder en ik strijk over haar blonde krullen. Broer vraagt of er iets is, ik zeg neen en negeers Zus' 'Het zal wel.' Het is nog niet zó lang geleden sinds ik ontdekte dat tegen jezelf liegen makkelijker is dan tegen anderen.

woensdag 6 februari 2008

|0044

Dancing a cathcy rhythm.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
V
andaag weet ze niet zo goed wat ze moet doen. Het is vakantie, hij heeft min of meer gezegd dat hij er zou zijn - maar wat als hij zich vergiste en ervan uit gaat dat zij dat zal weten? Ze trekt toch haar rode schoenen aan. Omdat ze een doorzetter is, omdat ze vindt dat hij er moet zijn (hij heeft haar heel wat uit te leggen) en omdat ze daarop hoopt. Ze vraagt geen vriendin mee deze keer, ze neemt de bus naar de stad om kwart na elf, loopt een kwartiertje te ijsberen op het busstation en vraagt zich af of ze niet beter terug naar huis kan gaan. Dat is ironisch, want als ze naar huis wil, moet ze de bus nemen en de eerstvolgende bus die stopt aan de halte, is haar bus die ze elke woensdag neemt.

Ze stapt op, besluit op hem te vertrouwen, gaat op haar plaatsje zitten en vraagt zich af of het op zou vallen als ze sokken in haar rode schoenen zou dragen. Waarschijnlijk wel. Ze heeft geen tas bij zich deze keer, heeft haar sleutels en buspas gewoon in haar jaszakken gestopt. Nadenkend kijkt ze uit het raam, telt de haltes en hoopt dat hij haar niet nog eens zal teleurstellen. Als hij er nu niet is, weet ze dat ze het niet nóg eens zal durven proberen. Het is nu of nooit en het hangt van hem af. Ze hoopt maar dat hij dat begrijpt. Dat hij dat weet.

Eventjes denkt ze dat bij halte negen staat en ze wil opstaan, afstappen als ze hem ziet komen aanrennen, zwaaidend met zijn armen, tegelijk proberend zijn jas over zijn schouders te trekken en niet te vallen. Ze kan niet anders en lachen en gaat weer zitten, hij is nog net op tijd, verontschuldigt zich bij de chauffeur en komt dan naast haar zitten. "Hoi." Ze kijkt hem heel vlug aan. "Hallo." Haar knokels vindt ze interessanter, ze kijkt mensen over het algemeen weinig recht aan, alleen als ze denkt dat ze liegen. "Ik dacht dat je er niet zou zijn." Hij weet niet of hij dat als een verwijt of een mededeling moet opvatten en vraagt het haar. Ze zucht. "Het is een vraag." Hij denkt eventjes na. "Ik was ziek", zegt hij dan, "die zaterdag. Ik wou komen, maar het ging niet en ik kon je niets laten weten, want ik had je gsmnummer niet, niet eens je achternaam of adres, ik wist alleen aan welke halte je moet afstappen." Volgens hem is dat dus een verklaring. Ze zucht opnieuw - moet je jongens echt alles uitleggen? "En die woensdag?" Nu moet hij nog langer nadenken - als hij niet voortmaakt, moet ze afstappen. "Ik dacht dat ik het verpest had. Toch. En toen vroeg Liese of ik met haar meewou om haar te helpen, want ze moest op haar twee kleine zusjes passen en we moesten toch nog iets samen doen voor wiskunde, dus ik dacht..." Hij maakt zijn zin niet af. "En het is nooit in je opgekomen dat ik juist kwader werd toen ik zag dat je niet eens op de bus zat?"

"Misschien wel. Ik weet het niet. Sorry." Hij maakt een handgebaar, dat vanalles zou kunnen betekenen. Ze is nog steeds teleurgesteld en boos. "Het spijt me écht", herhaalt hij, "ik had daar 
moeten zijn, ik weet het, sorry." Ze kijkt hem aan. "Dat had je inderdaad." Ze klinkt tevreden en er is een klein beetje opluchting te zien in zijn ogen. "Dus als ik je nu mijn nummer geef, zal je er wél staan, zaterdag?" Hij lacht en zij wrijft haar handen zenuwachtig over haar jeansbroek, bang voor zijn antwoord. Als je dat nog wil." Ze knijpt haar ogen een beetje dicht. "Ja of nee?" Hij 
knikt.  "Ja." 

Ze zwaaien allebei.

maandag 4 februari 2008

|0043

Dream catch me.

"En er heeft daarnet iemand voor je gebeld!" roept mama boven het geluid van mijn haardroger uit. Ik versta haar maar nauwelijks, vraag toch wie en zeg terug te bellen als ze zegt dat het een klasgenoot was. Straks dan, want nu ga ik met E. en L. naar de film. Ik weet dat ze Niemand ook meegevraagd hebben, maar ik weet niet of hij komt. Misschien daarom dat ik vloek op mijn oorbellen, die niet mee willen werken en op de haardroger, die halverwege besluit ermee op te houden. Aan het licht dat plots uit gaat, merk ik dat de elektriciteit gewoon uitgevallen is en een minuut later sta ik alweer te vechten met het ding, maar toch. 't Gaat om het principe.

Ik knik braaf als ze vragen of die film goed is en probeer hem niet aan te kijken, of het toch niet te erg te laten opvallen. Sara is er niet bij, nochtans vroeg E. naar haar. Geen tijd, zei hij. Tevreden geef ik mijn ticket af aan de meneer die daarvoor staat en houd de gescheurde versie bij in mijn tas, waarin ik alles bijhoud. Ik zou hem eens moeten opruimen, maar daar ben ik dan weer niet zo goed in.Op één of andere manier lopen E. en L. naast elkaar en Niemand en ik ook. "Is Sara er niet bij?" vraag ik en  doe net alsof ik niet weet dat E. hem dat ook al gevraagd heeft. Zijn blik verraadt dat hij mij wel doorheeft,  maar het feit dat hij er niets over zegt verklaart voor mij veel.  

"Neen, ze had te veel schoolwerk." Ik zeg nog net niet 'jammer' om te kijken hoe hij reageert. In het veilige donker van de bioscoopzaal, kom ik erachter dat ik 'oke' heb gezegd toen E. en L. voorstelden om naar een thriller te gaan kijken. Bij de eerste beelden sper ik mijn ogen open en beloof mezelf nooit meer zomaar toe te stemmen op een vraag die ik niet gehoord heb. Hij weet dat ik bang ben. Hij weet het altijd. "Nee!" zeg ik als hij tijdens de pauze vraagt of ik het een mooie film vind. Ze lachen, ik wil iets zeggen en word onderbroken door de zoveelste gil die de zaal in wordt gekatapulteerd. De film is weer begonnen.

Als de knappe heldin zich in de zoveelste levensbedreigende situatie bevindt, wend ik mijn hoofd af en bestudeer de stiksels van zijn vest, doe alsof ik niet merk dat hij gaat verzitten en grijp dankbaar zijn hand om erin te knijpen. Ze zijn nog steeds even warm.

|0042

Oklahoma.

Nog één lesuur en dan hebben we een week vakantie. Er is niemand die zich concentreert op de uitleg van de lerares, niemand die acht slaat op de soorten verf die je kan gebruiken en wat Bic-art juist inhoudt. De kikker die ik teken weerspiegelt in zijn ogen 'Bijna', ook al is dat onbewust en zeker niet de bedoeling. Iemand vraagt wie er deze week allemaal op vakantie gaat en vanuit mijn ooghoeken zie ik Ina haar hand opsteken. Ze gaat naar familie in Frankrijk. Wat ze daar zeven dagen lang gaat doen, het is mee een raadsel, maar stiekem ook alleen maar omdat ik weet dat ik haar zal missen en ik wou dat ze bleef.

"Ma Anneke toch", zegt ze vrolijk, "ge hebt de rest toch nog? E. en L. en Niemand en Sara... Oké, slecht voorbeeld." Mijn blik was dodelijk en ze had het vrij snel door. Ze beloofde nog dat we zouden bellen en ik richtte me weer op mijn kikker die ik neergepend had. Eindelijk een opdracht die mij ook een beetje lag - ten slotte zat ik toch altijd te krabbelen in mijn mappen en werkboeken. "Omdenduur zie je er geen kikker meer in", frons ik halverwege het lesuur en leg mijn pen eventjes neer. Ina zegt raadselachtig dat dat misschien niet alleen op de kikker slaat en ik rol maar weer eens met mijn ogen - ik houd niet van cryptische uitspraken die zogezegd een meerwaarde zouden moeten hebben.

"Goei vakantie!" Ik mompel hetzelfde, loop hem aan de fietsenrekken straal voorbij en haal mijn paars-met-gele fiets uit het fietsenrek. Twee meisjes wijzen me na en lachen dat ik op mijn banden gespoten heb. Als ze doorhebben dat ik ze gehoord heb, lachen ze beschaamd en ik toon de breedste lach die ik op dat moment aankan. Ik weet niet of ze het echt gezien hebben. "Lopen we?" smeek ik Ina, die weet dat het geen zin heeft om neen te zeggen en we lopen. Sara fietst ons voorbij, roept, lacht en zwaait. In gedachten schiet ik haar neer - eigenlijk ben ik een agressief meisje, schiet het door me heen, maar ik negeer dat. Aan het station stappen we op om te fietsen. "Ik zal je missen", mompel ik tegen Ina als we elk naar de andere kant afslaan. "Veel plezier deze week", zegt ze er recht doorheen. "Ja, ik jou ook", mompel ik sarcastisch en ze lacht. "Amuseer je nu maar." We knuffelen, dan neem ik mijn fiets. "Ik reken erop dat je geen van beiden vermoordt", zegt ze ernstig en ik glimlach toch maar eens

|0041

What I did for love.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Vandaag draagt ze grijze Allstars en met een zakje M&M's in haar handen staat ze te wachten aan de bushalte. Als ze haar bus ziet komen, steekt ze haar pasje niet op, ook al doen klasgenoten en busgenoten dat wel. Ze stapt niet op, ziet hem zitten op de voorlaatste bank en ontmoet heel eventjes zijn blik. Hij ziet haar staan en plots verdwijnt zijn hoofd onder het raam. Ze fronst haar wenkbrauwen en gaat op haar tenen staan, beseft dan plots dat het haar niet meer kon schelen en kijkt weg. Ze ziet hem terug overeind komen en haar nieuwsgierigheid wint.

De bus vertrekt, ze kan niet meer opstappen. Hij houdt de achterkant van zijn cursusblok tegen het raam, waar hij doorheen de wiskundige vraagtsukken met een zwarte marker HET SPIJT ME heeft geschreven. Er komt, ondans haar kwaadheid, een flauwe glimlach op haar gezicht. 'Volgende week' gebaart ze en hij knikt, steekt zijn duim op. Ze leunt weer tegen het hokje, vraagt zich af wat zijn excuus zal zijn en probeert zich niet te ergeren aan alle voorbijflitsende scholieren. Ze heeft vandaag geen koude voeten, dat is een begin.

De volgende bus zit voller dan ze verwachtte - haar eigen bus is altijd vrij leeg, door het kleine aantal mensen dat die kant op moet en het vroege tijdstip. Ze moet zelf meestal rennen om hem te halen. Met haar tas tussen haar voeten, maakt ze zich zo klein mogelijk en houdt haar adem het grootste deel van de tijd in om de regendruppels op de jas van het meisje naast haar niet in haar mond te krijgen. Ze stapt een bushalte vroeger af dan ze dat eigenlijk moet doen en slentert door de regen naar huis.

|0040

Heaven forbid.

"En jij zou eens moeten leren dat je mensen niet naar je hand kunt zetten!" Zijn woorden treffen mij recht in het gezicht en ik knipper kwaad om tranen te vermijden. Waarom begin in altijd zo gauw te huilen? Boos, neen, woedend, open ik mijn mond om de ergste verwijten naar zijn hoofd te gooien, hem uit te schelden tot hij er spijt van heeft en tot hij beseft dat Sara hem niet waard zijn, dat ze geen schoon koppel zouden vormen. Kwaad wil ik hem dingen in het gezicht gooien die hem evenveel pijn zullen doen als hij mij gedaan heeft, ik wil hem zowel fysiek als mentaal pijn doen, hem slaan en schoppen, hem met mijn vuisten bewerken en merken dat ik na al die tijd eindelijk sterker ben.

In plaats daarvan haal ik heel diep adem, sluit mijn ogen eventjes en bal mijn vuisten. "Het is gedaan tussen ons, dat zei je zelf, dan hoef je niet moeilijk te doen als ik met een klasgenoot naar de film wil!" Hij zet nog steeds uitroeptekens achter zijn zinnen en ik wil dat hij ermee ophoudt. Met gebalde vuisten en trillend van woede en teleurstelling dwing ik mezelf te kalmeren, hoor in de verte de bel bij de kleuters gaan en weet dat wij over een tiental minuten naar de klas geroepen zullen worden. Waar Ina uithangt, geen idee, ze speelt waarschijnlijk met een verdwaalde eerstejaars, goedhartig als ze is. Zoekend kijk ik hem aan. Er staat alleen maar ergernis in zijn ogen en ik snap het niet. Vorige week zei hij nog... Wou hij nog, geloofde hij nog, hoopte hij nog.

Ik zeg het hem. Vraag het hem. Hij schokschoudert. "Ik hoop dat jullie gelukkig worden", zeg ik dan kalm en loop achteruit van hem weg. Hij kijkt me na, ik voel het. "En je zou ook moeten leren dat je mensen soms zelf achterna moet gaan!" roept hij me nog na en ik glimlach wrang. Hij had gehoopt dat ik hem zou smeken het niet te doen, zeker? Ik snuif. Als mensen een plan opstellen moeten ze mij op zijn minst vertellen wat het inhoudt en wat mijn rol erin is, anders weiger ik eraan deel te nemen - en dat weet hij heel goed. Als ik Ina weer zie, huil ik tóch.

|0039

Together again.

"Aaaaaaaaannnnnnnnnnn!" Ik grom iets en trek mijn hemd aan, probeer het beige rokje nog iets meer naar beneden te trekken (waarom zijn die zo kort?) en haast me dan naar buiten, waar Niemand met zijn fiets staat te wachten. Juist. Waarom moet onze Chiro deze week iets op verplaatsing doen en waarom heb ik hem gevraagd samen te fietsen? Godzijdank is Sara er niet bij, maar veel wil dat niet zeggen. Ik glimlach en zeg hoi, want ik weet ik dat ik hem wel eens zou kunnen kwijtraken. In theorie. Eigenlijk wil ik dat niet weten, dus negeer ik het het grootste deel van de tijd, maar dat doet er nu niet echt toe. Hij vraagt niet hoe het gaat, maar zegt alleen dat we ons moeten haasten, dus vraag ik dat maar in zijn plaats. Goed. Er klinkt verbazing door zijn stem.

We vertrekken. We fietsen nog steeds in hetzelfde ritme, maar we zeggen niet veel. Hij vraagt na een tijdje hoe mijn weekend was, maar veel meer dan 'goed, rustig' kan ik daar niet over zeggen. Wat ik eigenlijk wil vragen is of hij Sara nog gezien heeft en of ze nu eigenlijk een koppel zijn. Zullen worden. Maar dat doe ik niet, ik gebruik alleen een omweg door te vragen hoe het met zijn werkstuk gaat. Zijn blik is eventjes indringend, dan kijkt hij weer naar zijn stuur en vertelt aan zijn fietsbel dat het goed gaat, maar dat het helaas nog niet af is. 'Helaas?' is mijn luchtige vraag tussen neus en lippen door, maar ik weet dat hij me ondertussen wel al doorheeft. 'Hmm.' Het instemmend gemompel werkt op mijn zenuwen en hij weet dat.

Ik tel de bomen in het midden van de weg, moet uitwijken voor een auto en rijd hem bijna omver. We lachen er geen van beiden mee. Mijn volgende vraag is hoe goed hij haar kent. Het feit dat hij 'wie' vraagt vat ik op als een heel goed, maar eens ik haar naam gezegd heb, beweert hij dat ze elkaar helemaal niet goed kennen.Mijn 'o' klinkt zelfs in mijn oren veelbetekenend. Ik vraag of ze leuk is en hij zucht geërgerd, zegt dat ik gewoon moet vragen wat ik wil weten. Ik voel dat ik bloos en reageer kattig dat hij dat zelf ook wel weet. Er valt een stilte. Na een tijdje verontschuldig ik me stilletjes, hij schokschoudert. Misschien komt het door het korte Chirorokje, maar als ik om vijf uur terug naar huis fiets, heb ik het ijskoud.

|0038

Anders.

Ik zeg haar dat het niet waar is. Niet, gewoon niet. Dat ze liegt en dat dat heel laag is. Ze lacht, zegt dat ik maar eens moet leren dat het niet is omdat ik het niet wil dat het anders wordt en ermee moet leren leven. Ik bliksem haar dood en vraag waarom dan. Wat ze denkt dat het nut ervan is, waarom ze nog maar dácht dat ik het zou willen. Ze zegt dat ze heel goed wist dat ik het niet zou willen, maar dat ik geen andere keuze heb en nu mijn mond maar moet hebben, ofdat we anders ruzie krijgen met de leerkracht. Ik kijk of ik de wiskundeoefening niet van mijn blad kan staren. (Het lukt niet.)

Hoe haalt ze het in haar hoofd. Dat denk ik als ik in de fietsenstalling sta en gewillig wacht tot ze - met dit keer een broek die haar iets mooier staat en daarom vind ik haar nog irritanter - eindelijk haar fiets uit het rek gehaald heeft. Ina babbelt tegen haar. Sara vraagt nog eens of het echt niet stoort, kwekt er vrolijk achteraan dat ze anders alleen moet fietsen en dat we toch dezelfde richting uit moeten en tja, het leek haar wel leuk. Ik hoop dat mijn blik leeg is als ik haar aankeek. Ze beantwoordt hem met een brede lach. Ik besluit dat ze geen voeling heeft met de realiteit en zeg dat ik vandaag zin heb om te lopen. Soms doen we dat, dan wandelen we een stukje, omdat we geen zin hebben om te fietsen en omdat het makkelijker praat. Ina legt het razendsnel uit aan Sara, die natuurlijk meteen akkoord is. Als ik me omdraai zie ik hem net razendsnel over het schoolplein fietsen - wat eigenlijk niet mag. Hij ziet me en zwaait. Het is Sara die terugzwaait. We lopen naar buiten en ik probeer te wensen dat minstens één van hen onder een auto terecht zal komen. (Het lukt niet.)

Halverwege het gesprek vraag ik Sara of zij en Niemand samen zijn. Het floept er zomaar opeens uit en het verbaast me zelf. Ik wou het niet vragen. Ze kijkt verbaasd, maar kapt haar zin af. Ik merk haar aarzeling als ze nee zegt duidelijk en probeer Ina's blik te vangen, wat na een tijdje lukt en hoop dat mijn ogen duidelijk genoeg zijn. Ze pikt erop in en vraagt 'Echt niet.' Sara glimlacht, schokschoudert. Zegt dan nee, echt niet en voegt eraan toe dat ze hem wel een hele lieve jongen vindt. Het is eventjes stil, dan zegt ze dat ze de indruk heeft dat hij het eerder voor iemand anders heeft. Ze noemt geen namen. Ik probeer er niet meer aan te denken.

Het lukt niet.

|0037

Would you be happier.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Ze loopt traag naar de bushalte, alsof ze hoopt dat ze haar bus zal missen, maar ze is toch nog op tijd. Haar tenen hebben koud en het liefst wil ze omdraaien en terug de behaaglijke warmte van het schoolgebouw inlopen en zich daar verstoppen in het Bio-lokaal, tussen de skeletten en de plantjes. In plaats daarvan loopt ze naar de bushalte en stapt op. Ze zou kunnen wachten op de volgende bus, maar dat doet ze niet. Als ze gaat zitten, struikelt ze bijna en kan zich nog net overeind houden. Ze tekent wat in de condens en leunt dan met haar hoofd tegen het raam. Met een trieste blik telt ze de voorbijglijdende haltes. Zes. Zeven. Acht. Ze staat op het punt uit te stappen, maar is net te laat en ze zijn op weg naar halte negen. Langzaam gaat ze weer zitten en knippert de twijfel weg.

Ze kan de halte niet goed zien, door de hoeveelheid mensen die er staan, maar ze ziet meteen dat hij er niet tussen staat. Ze staart naar haar handen, weer naar de halte, naar haar voeten. Er komt iemand naast haar zitten, maar ze weigert op te kijken om te zien wie het is. Ze telt haar vingers, de streepjes op haar handschoenen op haar schoot en tekent weer op het raam. De bus vertrekt en ze kijkt nog om te zien of hij weer te laat is, maar dat is hij niet. Hij komt niet. Ze duwt op de bel en staat alvast op om af te stappen. Het is koud buiten, maar er schijnt een waterig zonnetje en afgezien van haar tenen heeft ze het alleen maar vanbinnen koud.

Onwennig gaat ze op het bankje in het bushokje zitten en kijkt om zich heen, vraagt zich af waar ze eigenlijk op wacht. Eigenlijk weet ze het. Ze wacht op hetzelfde als waar ze zaterdag op wachtte, toen ze daar enkele uren in de koude op hem stond te wachten en toen weer naar huis ging, met tranen die ze niet wou huilen en een beginnende verkoudheid. Ze rilt en wrijft over haar enkels, gaat opstaan en loopt wat heen en weer om het warmer te krijgen. In de verte ziet ze de bus komen en ze blijft stil staan, zoekt ingespannen de ramen af en vindt hem op de laatste bank.

Hij praat. Met een blond meisje dat ze al eerder zag. Het meisje wijst naar haar (waarom?) en hij ziet haar staan. Hij heeft zijn tas op schoot, kijkt geschrokken en wil overeind komen, maar de bus is al voorbij. Ze ziet hem nog door de achterruit kijken, met zijn handen 'volgende week' gebaren, maar ze kan alleen staren. Als hij voorbij is, struikelt ze achteruit, neemt haar tas en loopt weg. Ze weet dat ze volgende week geen rode schoenen zal dragen.

|0036

The time warp.

Hij vraagt hoe ze dan moeten printen, Ina antwoordt slim dat hij het dan op een USBstick kan zetten en dat hij er wel één van haar kan gebruiken, plus dat Sara er ook wel zal hebben. En dat het helemaal niets geeft dat er maar één computer is, want dat wij ook wel dingen schriftelijk kunnen doen. Ik zeg dat het een vreemd en belachelijk idee is en hij gaat akkoord. Ze houdt vol van niet, dat hij zich dan ook niet naar huis moet haasten en de printer nog even kan bekijken. Haar argumenten slaan nergens op. Dan belt Sara. Of, als hij nog lang blijft, het misschien beter is als zij naar ons komt? Ik vraag me af of je via de telefoon met dingen kan gooien naar mensen.

Haar ogen zijn nog blauwer dan ik dacht en opnieuw draagt ze die afgrijselijke broek, met een nog lelijkere trui erboven. Ik glimlach niet naar haar, ook al doet zij dat wel naar mij. Met een knikje zal het ook wel gaan. Ina gaat haar voor naar boven, waar Niemand in zijn beige T-shirt nog steeds probeert de printer te laten werken. Hij komt op het idee dat er misschien een twee printer is, maar Ina moet hem daarin teleurstellen. Sara laat vrolijk weten dat ze een USBstick meegebracht heeft en ik maak een heel zacht geluid dat niemand hoort. Met een kleine n, natuurlijk. Hij ziet dan pas dat ze er is, kijkt op en lacht. Ze geeft hem een kus op zijn wang en ik zie zowel Ina's als zijn ogen naar mij flitsen. Verontwaardigd neem ik mijn map Aardrijkskunde en blader naar toerisme.

Terwijl ik probeer te bedenken hoe ik in godsnaam in deze situatie terecht ben gekomen, negeer ik Sara en Niemand, die geanimeerd en lachend met elkaar spreken en probeer Ina ervan te overhalen dat een camping echt niet zo geweldig is. Ze volgen beiden ons gesprek (en ik weet het) en Sara moeit zich ermee. Ik beantwoord haar vraag niet, dus doet Ina dat, om ongemakkelijke stiltes te vermijden. Tegelijk kijkt ze boos naar mij, wat ik handig weet te ontwijken."Allé komaan", lacht Sara als Niemand iets doet wat niet de bedoeling is en hij grinnikt. Nog kwader buig ik mij dieper over mijn blad papier en zeg dat ik straks maar eens door moet. Ina zegt dat ik zou blijven eten en ik schokschouder. Sara vraagt of ze stoorde of zo en Ina is zo snel in 'neen' zeggen dat ik geen antwoord kan verzinnen. Niemand houdt zich erbuiten.

Ik kijk ze na als ze 's avonds samen wegfietsen en steek mijn handen in de zakken van mijn trui. Je beseft pas dat je iets mist als het weg is.

|0035

On the street where you live.

Hij belt aan en Ina vraagt afwezig of ik eventjes wil open doen. Ze weet heel goed dat mijn antwoord op die vraag 'neen' is en, toch loop ik de trap af en open de voordeur. Hij lijkt even verbaasd mij te zien als ik hem. Niet dat ik verbaasd ben hem te zien, dat niet. Ik schud mijn hoofd, alsof de onlogische gedachtegang daarmee weg zal gaan en doe mijn best naar hem te glimlachen. "Hoi." Hij glimlacht en knikt ten teken van herkenning. Hij zegt niets. Ik aarzel een fractie van een seconde, zeg dat Ina boven is en zet een stap opzij. Hij loopt langs me heen en ik staar naar de grond. Binnensmonds vloek ik, op mezelf en op hem. Zou hij mij opgegeven hebben?

Ik loop achter hem de trappen op. Hij vraagt Ina wat het probleem is en ze begint het uit te leggen, terwijl ik tegen de deur leun en doe alsof ik geen deel uitmaak van de ruimte. "En wat wou je printen?" vraagt hij. Ina fronst haar wenkbrauwen en doet alsof ze het niet vindt. "Kom eens hier, Ann, jij weet wel waar je het opgeslagen hebt, toch?" Ik schokschouder en loop naar het computerscherm. Hij zit op de bureaustoel, dus leun ik langs hem heen en open zo snel als ik kan de map waar het document in opgeslagen staat. "O verdorie", mompel ik als ik de verkeerde sneltoets aansla en opnieuw kan beginnen. Dit keer drukt hij op control O. Ina checkt of het het juiste document is (dat is het) en hij probeert te printen. Niets.

Na een half uur werkt het nog steeds niet en ik begin lichtelijk in paniek te geraken. Akkoord, we hadden vroeger moeten beginnen, maar aan die wijze raad hebben we nu natuurlijk niets meer. "Hoe moet dat dan?" vraag ik gestresseerd, "we kunnen toch niet niets afgeven en zeggen sorry, de printer werkte niet en eens we dat doorhadden, hadden we geen tijd meer om de rest van het werkstuk te maken?" Niemand rolt met zijn ogen, zegt dat ik moet kalmeren en dat er nog altijd zoiets bestaat als USBsticks. Ik zeg dat dat niet veel uitmaakt als er maar één van de tien pagina's is om op die stick te zetten. Hij schokschoudert een beetje en gromt gefrustreerd omdat de printer nog steeds niet doet wat hij zou moeten doen.

"Ik ga te laat komen", hoor ik hem tussen zijn tanden mompelen en heb al gevraagd 'waar' voor ik er erg in heb. Hij lijkt een heel klein beetje ineen te krimpen en aarzelt duidelijk alvorens antwoord te geven. "Sara. Werkstuk." Vanuit mijn ooghoeken zie ik Ina dramatisch haar armen ten hemel heffen. Na nog eens tien minuten geeft hij het op. "Maak het af, zet het op stick en ik print het voor jullie af", zucht hij. Ik frons mijn wenkbrauwen en vraag me af of hij nog steeds weet dat onze printer al maanden stuk is. Waarschijnlijk. "Waarom vraag je Sara niet naar hier te komen?" stelt Ina voor. Er zit geen logica in die vraag en hij ziet het ook. Ik knijp onbewust mijn ogen een beetje samen. Als hij nu 'ja' zegt, is hij stom, als hij 'nee' zegt ook. Hij zegt dus beter niets, maar hij vraagt alleen waarom.

Gezelligheid. Ja echt. Ina doodbliksemen lukt helaas nog steeds niet.

|0034

Comedy tonight.

Ina begroet me met een enorme glimlach en laat me meteen binnen. Haar ouders lopen in de woonkamer in de keuken en lachen al even breed als ik hen begroet. We gaan naar boven, om eindelijk te beginnen aan ons werkstuk voor Aardrijkskunde, dat stiekem deze week al af moet zijn. Terwijl Ina de computer opstart haal ik mijn map boven en bekijk maar eens wat we eigenlijk moeten doen. Ze kijkt mee en zucht al even luid als ik zou willen doen.

Ina's ouders delen mee dat ze maar eens vertrekken naar tante J. Of het zal lukken? We knikken overtuigd en typen ijverig zoekwoorden in bij Google, om dan in stilte te vloeken als er niets uitkomt. Ze vertrekken. Ina zegt dat het nooit zal lukken, ik probeer nog positief te zijn (ook voor het eerst), maar als de computer halverwege besluit dat hij niet meer wil printen, schuif ik de muis opzij om er niet mee te gaan gooien en leun gefrustreerd achterover.

"En nu?" vraagt Ina, terwijl ze al een half uur met kabeltjes prutst. Ik kijk. "Hij zegt dat hij nog steeds geen contact heeft." Met een zucht komt ze overeind, kijkt van de printer naar het beeldscherm en terug. "Je gaat kwaad zijn", zegt ze dan, "maar ik weet geen andere oplossing." Ze loopt naar beneden om haar gsm te gaan zoeken en voelt mijn boze ogen niet in haar rug prikken. Als ze terug komt heeft ze hem al aan de lijn en zegt dat ze dacht dat hij er waarschijnlijk meer van zou weten en dat er voor de rest niemand bereikbaar is. En dat hij het nog eens gedaan heeft en het toen ook werkte, dus dat hij onze enige hoop is. Of zoiets. Ik snuif bij die woorden, maar ze gebaart me stil ze zijn en zegt dat ik daar inderdaad ook ben. En dat ik het niet erg vind. Verontwaardigd druk ik op een willekeurige knop in de hoop dat de printer mij gunstig gezind is en opeens zal beginnen werken, maar dat doet hij niet. "Hij komt", zegt ze tevreden en hangt op. "Fíjn."

|0033

Thans verdubbelt zich hun moed.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Ze is vastbesloten als ze de bus opstapt en haar plaats inneemt. In de condens op de ramen schrijft ze haar naam, zoals ze dat zo vaak doet als ze een beslagen raam ziet. Er is een oud vrouwtje dat naast haar wil komen zitten, maar gezien er nog meer dan plaats genoeg is, zegt ze vriendelijk dat ze die plaats voor iemand vrijhoudt. Het vrouwtje kijkt haar eventjes zuur aan en loopt dan verder. Onzeker staart ze naar haar tenen en recht haar schouders dan. Het is niet het moment om onzeker te zijn.

Zes. Zeven. Acht. Ze houdt haar adem eventjes in en haalt het haar uit haar gezicht, strijkt met haar hand over de jeansbroek die ze aanheeft en gaat wat rechter zitten. Ze ziet hem staan aan de bushalte nog voor de bus stilhoudt en zijn ogen zoeken de zijkant van de bus af. Haar hart klopt in haar keel als ze zijn blik vangt en ze lacht. Hij glimlacht terug en stapt op. "Goedemiddag", zegt hij als hij zijn tas op de grond zet en naast haar gaat zitten. Er valt een stilte. "Nog bedankt voor het kaartje", zegt hij dan en ze knikt en zegt dat dat graag gedaan is. Natuurlijk. Ze zwijgen weer.

"Mag ik eens iets vragen?" zegt ze dan. Hij kijkt op van zijn knokels, die hij aan het bekijken was en knikt. "Eigenlijk heb je dat net gedaan", voegt hij er met een flauw glimlachje aan toe en ze glimlacht zo'n beetje. "Welja." Hij trekt zijn wenkbrauwen op en ze haalt diep adem. "Ik dacht... Misschien... Heb je zin om vrijdag naar de film te gaan?" Het is eruit. Ze haalt diep adem en haalt opgelucht en gespannen een lok haar van voor haar ogen. De film. Veel mensen vinden het een verschrikkelijke plaats om voor de eerste keer af te spreken, maar in feite is het niet de eerste keer. Ze knikt vastbesloten in zichzelf. "Vrijdag?" vraagt hij verbaasd en ze wringt onzeker haar handen in elkaar. "Ja, ik dacht..." Ze maakt haar zin niet af en veegt haar klamme handen af aan haar jeans. "Ik heb vrijdag training", begint hij uit te leggen en ze probeert haar teleurstelling te verbergen. "Maar zaterdag heb ik tijd", laat hij er meteen op volgen en haar gezicht klaart meteen op. Hij moet moeite doen niets te laten merken als hij ziet hoe blij ze daarvan wordt en glimlacht alleen. "Ik heb zaterdag ook tijd", antwoordt ze vrolijker dan hij van haar gewend is.

Als ze afstapt, zwaait hij als eerste. Op haar rode schoenen tikkelt ze naar huis en probeert niet te zingen.

|0032

It's in the way he calls my name.

Druk babbelend loopt Ina naast mij en ik lach en knik, probeer antwoorden te bedenken als zij al vier onderwerpen verder is en geef het dan maar op. Ze gebaart druk met beide handen en ik knik opnieuw, let erop dat ik zeker niet instemmend mompel en lach als zij lacht. Ze houdt stil aan lokaal éénendertig, waar we dat lesuur godsdienst hebben en ik voel dat hij naar ons staat te kijken. Als ik me omdraai, staat hij daar inderdaad. "Naar wie kijk je?" vraagt Isa afwezig en naar waarheid antwoord ik "Niemand." Eventjes geeft ze me een vreemde blik, dan is ze alweer bezig met haar volgende anekdote, compleet met huppel- en stuiterpasjes.

Gedurende een fractie van een seconde hebben we oogcontact, dan draait hij zich weg van ons. "Ah, Sara!" hoor ik hem roepen en frons mijn wenkbrauwen, terwijl ik een kleine stap naar links zet om beter te kunnen zien wat hij doet - al kan dat me natuurlijk helemaal niet schelen. De Sara waar hij het over had en waar hij tegen spreekt heeft lichtbruine haren en - voorzover ik dat kan zien - helblauwe ogen. Ik merk hoe ook Ina naar haar kijkt en ook haar wenkbrauwen fronst. Niemand en Sara raken verwikkeld in een geanimeerd gesprek en wij moeten ons lokaal binnen. "Zou ze echt denken dat die skinny jeans móói is?" vraag ik aan Ina, die alleen eens veelbetekenend lacht en naar haar plaats loopt, met mij in haar kielzog. "Houd er maar over op", zegt ze na mijn derde opmerking, "het betekent niets, hij wil je alleen maar testen en je begint verliefd te klinken." Ik protesteer zo kwaad dat de hele klas luistert. "Is er iets wat je kwijt wil, Ann?" vraagt de lerares liefjes en ik voel hoe het bloed naar mijn hoofd stijgt. "Neuh", mompel ik, buig naar voren en bedenk dat die broek haar nochtans écht niet stond.

|0031

Zonder jou.

De persoon waarvan ik dacht dat ze nooit 'weg' zou gaan deed dat wel. Omdat ik vroeg of ze eindelijk op zou willen houden met ons te koppelen. Ze werd kwaad, ook toen ik haar uitlegde dat het heel lief bedoeld was, maar dat ik er gewoon echt geen behoefte aan had en dat ik wel op mijn eigen benen kon staan op jongensvlak. Ze zei dat ik dan eens iets moest doen in plaats van te zeuren en toen werd ik natuurlijk ook kwaad en uiteindelijk vertrokken we op vrijdagavond allebei kwaad naar huis.

Ik loop een beetje verloren door het huis en neem af en toe de telefoon vast met de bedoeling haar te bellen en denk aan de woorden die ze sprak. Doe dan eens iets in plaats van altij maar te zagen hoe het gaat zoals je het niet wil. Ja. Maar ik heb haar raad niet nodig over Niemand, ik kan dat zélf wel oplossen. Ook al bedoelt ze het lief, het is niet de bedoeling dat hij gaat denken dat ik haar altijd nodig heb. Want dat is niet zo. Oké, misschien een beetje. Maar niet zo héél veel.

Doe dan eens iets. Ik zucht en neem de telefoon nog maar eens vast. Neen. Ik ga hem niet bellen. Ik leg de hoorn weer neer. En bel dan toch. "Met Ann." Hij is even stil. "Hoi." Zijn stem is afstandelijk en koel en het raakt mij meer dan ik wil toegeven. "Ik... Heb..." Hoe vraag ik wat ik wil weten? "Ik kan niet lang praten", gooit hij er al tussen, "ik heb een groepswerk te maken straks, met Sara." Ik weet bijgod niet wie Sara is en bijt op mijn lip. "Oké dan." We zeggen allebei niets. "Dag dan?" vraagt hij en ik schokschouder, al kan hij dat niet zien. "Ja, dag." Ik hang als eerste op en kijk kwaad naar mijn tenen. Hij heeft helemaal geen recht om zo kortaf te doen, alleen ik mag dat. En zonder erbij na te denken draai ik Ina's nummer. "Iets doen haalt helemaal niets uit als hij klootzakkerig is", zeg ik van zodra ze opneemt en besef dan pas dat we ruzie hadden. "En het spijt me." Ze grinnikt.

|0030

We are hiding in a safer place.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Vandaag is ze 's morgens vroeg al zenuwachtig, als ze haar schoenen aantrekt, ook al zal ze koud hebben, en haar nieuwjaarskaart van de muur haalt. De rode punaise legt ze netjes op haar bureau, op een lukrake plaats tussen de rommel en ze aarzelt als ze de kaart in haar schoudertas stopt. 'Je hebt het jezelf beloofd', zegt ze streng en ritst haar tas weer dicht.

Het is ijskoud als ze om vijf na twaalf naar de bushalte loopt en ze haalt opgelucht adem als ze in de verte haar bus ziet aankomen. Rillend laat ze haar kaart zien en loopt naar haar plaatsje. Ze kijkt rond, voor de zekerheid, maar hij is nog nergens te bekennen. Ze gaat zitten, zet haar schooltas naast zich om een plaats bezet te houden en telt de bomen langs de kant van de weg, tot ze bij de achtste halte komen en ze wat rechter gaat zitten. De bus vertrekt weer eens zeven mensen afgestapt zijn en ze probeert door de huizen te kijken of ze hem in de andere straat al kan zien staan.

De bus stopt aan halte negen en met een zacht gesis gaan de deuren open. Hij lacht breed van zodra hij haar ziet en ze haalt haar tas van de plaats naast haar weg. Hij zet de zijne op de grond en gaat zitten. Eventjes zijn ze stil. "Gelukkig nieuwjaar", zegt ze dan snel, "en ik heb nog iets voor je." Hij is verbaasd, dat kan ze duidelijk zien, maar ze laat zich niet uit het veld slaan, neemt de kaart en geeft die aan hem. Hij lacht en bedankt haar, opent de omslag, bekijkt en leest de kaart. "Ik heb niets voor jou", zegt hij dan met een vage ondertoon van schuldgevoel in zijn stem. Ze wil al zeggen dat het niet erg is, als hij vraagt of hij haar in plaats daarvan drie kussen mag geven. Ze voelt dat ze rood wordt en knikt, omdat haar woorden haar in de steek laten.

Hij houdt woord en als ze afstapt kijkt ze lachend om, zodat ze nog eens kan zwaaien. Dit keer kijkt hij wél.

|0029

Digitaal vandaag.

"Mag ik je drie kussen geven?" vraagt hij en ik denk aan wat Isa zei. Die jongen staat ook niet zo stevig als het lijkt. En ik zeg ja, hij doet me telkens toegeven. Links - rechts - links. Ik doe alsof ik hem terugkus en zorg ervoor dat het iets tussen luchtkussen en echte kussen op zijn wang zijn. Dat gaat ook niet, je kan niet met twee tegelijkertijd op elkaars wang kussen. Há. E. en S. eisen mijn aandacht op en ik luister (maar ik mompel niet instemmend) tot de bel eindelijk gaat en we ons in de richting van het schoolgebouw begeven, tesamen met alle andere leerlingen, die er zo te zien evenveel zin in hebben als wij. Eventjes voel ik de neiging zomaar iemand een Fijn 2008 te wensen, maar ik doe het niet. Mensen vinden dat niet altijd leuk, heb ik ondervonden.

Na vijf vakken en evenveel ingekeken examens heb ik het eventjes gehad en ben ik opgelucht als ik het aan (of af-, wat het ook moge wezen)wezigheidsbriefje mag gaan wegbrengen. Ik kom gelukkig geen bekenden tegen en wurm me tussen de andere duizend leerlingen die de gang door moeten. Drie maal per dag minimum staat onze klas hier vast en velen delen duidelijk ons lot. Hihi. Ik schuif het briefje in het daarvoor bestemde vakje en begin dan zuchtend weer aan de terugweg, die zo mogelijk nog dramatischer is. Eén elleboog tegen mijn schouder en mijn bril die wat verder op mijn neus geduwd wordt, het is nog beter dan het anders is. "Jij bleef lang weg", zegt de leerkracht bestraffend als ik weer ga zitten. Ik zucht onhoorbaar en weet geen beter verklaring dan "File." Want 'Ik werd vertrappeld door een kudde bizons en verloor een rugbywedstrijd' zou wel ongeloofwaardig klinken.

|0028

Fight for all the wrong reasons.

Toch een antwoord. Omdat ik hoopte dat hij zou zwijgen en hij dat natuurlijk niet meer deed. Mijn gsm lag al twee dagen continu naast me en ik checkte hem elke vijf minuten - maar niet voor hem hoor, neen, omdat Ina en ik zouden afspreken en ik niet van onzekerheid houd. Broer en Zus maakten ruzie en ik probeerde me met Kat tevergeefs afzijdig te houden, toen ik gered werd door dat toestelletje. Of ik morgen iets te doen had. Natuurlijk had ik morgen iets te doen, ik ging naar de Chiro en hij zou daar ook zijn. Dat stuurde ik terug.

Of ik nog niet wist dat het deze week geen Chiro was? Ik vloekte binnensmonds en dankte hem stiekem inwendig omdat ik daar anders schoon gestaan zou hebben. Hij belde en ik wachtte om op te nemen, maar hij hield niet af. "Neen, ik wist het niet, maar nu wel." Even was hij stil, toen begon hij te lachen.

Dus sta ik straks aan het station, voor de zoveelste keer. Ik weet niet wat hij van plan is en ik heb er ook geen zin in, maar een andere optie zal er zoals altijd wel weer niet zijn. Als ik Ina moet geloven. "Ge zult mij nog dankbaar zijn!" zegt ze als ik erachter kom dat zij Niemand moed heeft ingesproken. En dan: "Die jongen staat ook niet zo stevig op zijn benen als het lijkt, en toch blijf jij hem wegduwen. Je zou daar eens mee moeten stoppen." Bijna word ik kwaad. Bijna. In plaats daarvan vraag ik of zij onze nieuwe lesrooster nog heeft liggen en hem eventjes wil dicteren.

|00027

Blokje om.

Ik hoop uit de grond van mijn hart dat jullie oudejaarsavond even fijn was als de mijne. Ik zat met Broer en Zus en nog een aantal mensen aan de eettafel en probeerde de gesprekken te volgen, hoewel dat halverwege hopeloos bleek, dus ving ik af en toe enkele woorden op en maakte er mijn eigen beeld van. Herhaaldelijk vroegen mensen mij hoe mijn examens gegaan waren, of ik nu nog steeds geen vriendje had en meer van die dingen. Herhaaldelijk zei ik goed, neen en iets meer.

Rond twaalf uur kreeg ik genoeg kussen voor de rest van mijn leven en kreeg ik drie sms'jes. Minder dan vorig jaar, ééntje daarvan ook met minder inhoud dan vorig jaar ('t kan steken), één van Ina met genoeg wensen voor de komende vier oudejaarsavonden en één van Niemand. Natuurlijk. Ik stuurde Ina en het Inhoudsloze berichtje terug, het één al wat langer dan het ander en las toen dat van hem. Zeggen ze niet dat een nieuw jaar ook een nieuw begin is? Ik geef je nu alvast drie virtuele kussen en misschien mag ik die maandag dan echt geven. Xxx.

Waar haalde hij het lef vandaan? Het was niet eens logisch, hij was een jongen, die stuurden dat soort dingen niet. Ik wist wel wie hem geholpen had, ergens diep vanbinnen, maar negeerde dat gevoel en tikte terug dat we dat nog wel zouden zien en dat opnieuw beginnen niet altijd geldt. Er kwam geen antwoord.

|0026

Schildpad.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Gezien haar teleurstelling van vorige week, trekt ze deze week haar schoenen wel aan, maar blijft ze veilig binnen en drentelt maar wat door het huis. Mensen vragen afwezig of ze zich verveelt en merken het niet eens als ze geen antwoord geeft, wat ze dan ook niet doet. Uiteindelijk haalt ze haar kerstkaarten boven en schrijft een Nieuwjaarskaart voor hem.

Met niet veel tekst erop, maar een klein tekeningetje van een bus en hen. Ze kan alleen maar hopen dat hij het zal snappen. Ze twijfelt als ze er Liefs onder schrijft, maar doet het toch, omdat ze zelf een hekel heeft aan doorhalingen en typp-ex. Met een felgekleure punaise (een rode), prikt ze de kaart aan haar prikbord en kijkt er naar. Ze zal het afgeven als ze hem weer ziet, belooft ze zichzelf.

Ze neuriet een deuntje en tikt met haar rode schoenen op de maat mee, terwijl ze nog steeds naar de kaart kijkt en er heel langzaam een lach op haar gezicht komt.

|0025

Two lights.

Morgen schrijf ik over mijn oudejaarsavond, tot nu volstaat het te zeggen dat ik wou dat Belgskes ook oliebollen aten en... Dat was het wel. Ik houd van Oud & Nieuw, meer dan van Kerstmis. Tot morgen.

Drie kussen, een heel fijne avond en een geweldig 2008 gewenst. Ik hoop dat al jullie wensen mogen uitkomen, ookal is het een fictief persoon die jullie dat toewenst. Als 2007 bij jullie net zoals bij mij een niet zo geweldig jaar was, wens ik dat 2008 beter wordt, als 2007 op zich al meeviel, wens ik dat 2008 het overtreft. [Als 2007 al geweldig was, heb je volgens mij geen wensen nodig, want dan ben je voor het geluk geboren. Maar toch mijn beste wensen.].

Ik wens jullie een heel mooi jaar, veel lieve mensen, knuffels en steunende woorden, een lieve vriend of vriendin (voor zij die ernaar op zoek zijn, ik zet het er maar bij), goede resultaten op school, een goede gezondheid, veel geluk, plezier en liefde, oplossingen op problemen, niet te veel teleurstellingen, veel meevallers enzovoorts.

Aanvullen wat ontbreekt & schrappen wat niet past. Smak, smak & smak. Ann.

|0024

Thank you.

"Ann?" Ik weet dat hij mijn brief gelezen heeft, dat zie ik aan zijn gezicht. Ik zet een masker op en verberg me in de zachte rode stof van het doek, doe alsof ik hem niet zie en begin een monoloog op te zeggen. Hij staart naar mijn rug en luistert naar mijn onbeduidende woorden, probeert er voor één keer niets tegen in te brengen en luistert. Regisseur en souffleurs gebaren vanuit de coulissen dat ik mijn mond moet houden, dat dit niet de juiste tekst is. Ik zou me in zijn armen moeten storten en hem moeten vergeven.

Maar dat doe ik niet. Ik blijf met mijn rug naar hem toe staan en vertel hem hoe mooi ik dat vind, gele koeien met paarse stippen en wat voor een mooie ogen Viviënne van den Assem heeft. Het publiek begint zenuwachtig te draaien op hun stoel, dit was niet waar ze op hoopten. "Maar ja", zeg ik dan, "dat wil jij natuurlijk niet horen..." En iedereen kijkt opgelucht op, zelfs hij.

Ik loop van het podium af en kijk hem niet aan als hij achter me aan loopt. Wel als alles rond ons oplost en we weer gewoon op het Stationsplein staan, waar we ook hadden afgesproken. Omdat hij wou praten en ik zo stom was erin te geloven. Erin te geloven dat ik dat zou kunnen, bedoel ik. Want hoe graag ik ook wil, ik kan geen zinnen meer vormen tegen hem. Hij ziet alleen mijn alter ego. De slechte kant. Dat hij toch blijft aandringen wil dan waarschijnlijk veel zeggen, maar ik wil het niet geloven. Hij blijft. Ook al vraag ik hem weg te gaan. "Ge kunt geen brieven schrijven naar mensen en verwachten dat die t dan aan hun neus laten voorbijgaan", is zijn verweer en veel heb ik daar niet tegenin te brengen. Maar hoeft dat dan?

|0023

Jij hebt mij achtergelaten. Dat is mijn hele punt. Het was heel fijn, wij twee en zo en ik wou niets liever dan dat het bleef duren. Ik voelde me veilig en goed bij jou, eens ik eindelijk tegen je durfde te spreken. Want dat durfde ik eerst natuurlijk niet, dat is typisch ik. Ik klapte dicht, maar jij peuterde mijn schelp heel voorzichtig weer open en deed alsof je het niet merkte als ik tegenstribbelde. Ik viel keihard voor je en unlike others, was jij daar om mij op te vangen. De steen in mijn maag veranderde in een hoop vlinders.

Maar het kon niet goed blijven gaan, natuurlijk. Heel langzaam begonnen dingen te veranderen. Ik houd niet van verandering en het joeg me angst aan, maakte me verdrietig en boos. Misschien stootte ik je af, in elk geval dreven wij heel langzaam van elkaar af, elk op een stuk hout in een wilde zee. Ik probeerde me aan je vast te klampen, maar dat werkte averechts. Ten einde raad stuurde ik een noodkreet op je af, een zeven kantjes tellende brief, waar je op antwoordde en ik dacht dat het goed zou komen. Ik geloofde daarin.

Het was misschien niet bewust, maar je vergat me. Ik werd een plan K in plaats van A of zelfs B, daarmee was ik ook al gelukkig geweest. Alles wat ik je verteld had, wat jij me beloofd had, had in theorie heel mooi geklonken, maar in praktijk draaide het nergens op uit en ik betrapte mezelf erop dat de steen heel langzaam terugkwam, en groter dan ooit. Als ik 's morgens wakker werd, smaakte ik keien en voor ik ging slapen huilde ik kiezeltjes. Je vergat me gewoon. Ik vroeg je terug te komen. Bij mij te blijven, maar jij dacht dat ik je dingen verweet.

Het ging voorbij. De pijn is gebleven, maar ebt heel langzaam weg. Maar ik kan géén twee keer verdrinken in mijn eigen hart, ik kan niet twee keer hopen dat het goed zal komen en er dan achter komen dat het dat niet zal. Jij was mijn reddingsboei en ik kan die niet opnieuw kwijtraken.

Ik mis je wel. En ik wil het wel opnieuw. Proberen.

Ik ben alleen zo, zo verschrikkelijk bang dat het opnieuw zal gebeuren.

|0022

Dance the night away.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.

Hij had gezegd dat hij er vandaag niet zo zijn en toch trekt ze 's ochtends haar rode schoenen aan, roept dat ze afgesproken heeft en gaat de deur uit. Ze denkt niet dat ze hem zal zien en toch neemt ze de bus die ze 's ochtends ook neemt en loopt door de stad met iemand die ze kent - en die haar ook kent. Ze weet niet echt wat ze wil bereiken, noch of het ook maar enig nut heeft.

Ze stapt tegen beter weten in 's middags weer op de bus, want ze weet dat ze teleurgesteld zal zijn als hij er niet is. En ze weet ook dat hij er niet zal zijn, want dat zei hij ten slotte en jongens krijgen geen impulsieve ideeën als 'Laat ik de bus nog eens nemen en haar verrassen.' Zo ver is ze al ondertussen. Ook al zit ze niet alleen op de bus, af en toe voelt ze zich zo wel een beetje. Zo is ze. Maar ze praat en lacht en tikkelt met haar rode schoenen op de vloer van de bus.

Aan de zevende halte bedenkt ze dat ze misschien maar beter af kunnen stappen. Ze maakt aanstalten, maar haar medereizigster zegt verbaasd dat ze er nog niet zijn. Dus blijft ze zitten. En scheldt zichzelf in stilte uit als ze de negende halte naderen. De bus stopt niet eens. Ze kijkt door het raam, heel stiekem, maar er staat niemand. Dus glimlacht ze maar eens naar het verdwaalde blikje cola dat bij het bankje rondzwerft. En ze zucht en is boos op zichzelf, want hij had gezegd dat hij er niet zou zijn.

Door de koude, op haar rode schoenen, loopt ze naar huis en probeert of ze haar denken ook kan uitschakelen.

|0021

You oughta know.

Eigenlijk vind ik oudejaarsavond een fijner feest dan Kerstmis. Ik weet niet waarom, dat is gewoon zo. Misschien omdat wij oudejaarsavond meestal niet thuis vieren en Kerstmis wel. Of omdat oudejaarsavond nu meer aansluit bij mijn herinneringen van toen ik nog heel klein was. Ik ben een nostalgisch persoontje, ja, dat zal waarschijnlijk wel altijd zo blijven. Maar vanavond is het dus kerstavond en toch hangt er zo'n sfeertje, iets dat ik niet kan bepalen, maar er wel is.

Misschien omdat ik al een hele dag sms'jes krijg, wat normaal nooit gebeurt rond Kerstmis. Plots lijkt iedereen (oké, vier mensen) mij een prettig feest te willen mensen en ik kan niet anders dan antwoorden, zelfs al is het sms'je afkomstig van wie ik liever negeer. Ik houd er ook niet van als mensen niet antwoorden op vragen. Al dan niet uitgesproken.

Dus typ ik snel iets terug waarvan ik hoop dat het onbeduidend is (en dat zijn natuurlijk fouten) en doe alsof ik niet merk dat hij nog iets terug stuurt. Je kan ook overdrijven. Maar als het nu zou sneeuwen, zo heel, heel hard en als ik dan buiten door de sneeuw zou rennen... Dan zou hij daar wel bij mogen zijn. Om de kerstvrede te bewaren en misschien omdat het ook gewoon leuk zou kunnen zijn.

Een heel, heel fijn kerstfeest, allemaal. Met liefs en drie kussen (of bewaren we die tot de 31e?), Ann.

|0020

Someone's watching over me.

Zenuwachtig? Ik niet hoor. Zoals elke morgen kom ik trouw een half uur te vroeg op school en sta ongeduldig te wachten tot de bel gaat. "Je bent toch niet zénuwachtig", zegt Ina, "je wéét dat het goed zal gaan!" Ik negeer haar. Ze zei het gisteren in de cinema ook al. Het was me toen gelukt niet naast Niemand terecht te komen, eigenlijk hebben we helemaal niet zoveel tegen elkaar gezegd, and that's fine with me.

Onze klastitularis wil ons allemaal apart zien en ik kan haar wel afschieten. Laat ons nog wat langer wachten ja, waarom ook niet? Ik zit toch al kotsmisselijk te wezen, daar kan nog wel een uurtje bij. En ze neemt er haar tijd voor, alsof ze echt niets beters te doen heeft. Ik tokkel maar wat op de rand van mijn bank, terwijl Ina haar punten, die ze al lang heeft, nog eens overloopt. Ik wil haar vragen of ze daar alsjeblieft mee wil stoppen, want ik ben er zeker van dat ze overal vér boven het klasgemiddelde zit en meer zal hebben dan ik, maar durf niet goed. En dan eindelijk, eindelijk, hoor ik mijn naam.

"'t Is goed", lacht ze en ik voel een grote last van mijn schouders vallen. Mijn ogen flitsen over de cijfers en ze geeft hier en daar uitleg, maar er is maar één vak waar ik écht naar wil kijken: Wiskunde. Eindelijk kom ik het tegen. Mijn vinger gaat langs mijn Dagelijks werk, naar het Proefwerk en uiteindelijk naar het totaal. Achtenzeventig. Er komt een enorme glimlach op mijn gezicht als ze me nog eens feleciteert. Ik ga buiten met een heel licht hart. En hoofd.

"En?" vraagt hij als ik hem toevallig tegenkom in de gang (maar wat is toeval?). Even wil ik hem negeren, maar dan grijns ik en steek mijn duim op, terwijl ik de trap al opren. "Proficiat!" roept hij me nog na en ik maak een soort van zwaaibeweging over mijn schouder. En vraag me af of het raar zou zijn in het midden van de school te beginnen zingen.

|0019

Vrolijk zingen.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Vandaag moet ze de bus eigenlijk niet nemen, omdat de examenperiode gedaan is en ze dus ook niet van school naar huis moet. Toch staat ze aan de bushalte en toch stapt ze op dezelfde bus als anders en gaat op hetzelfde plaatsje als vorige week zitten, in de hoop dat hij na negen haltes ook zal opstappen. Ze staart wat uit het raam eens de bus vertrokken is, tikt met haar schoenen op de grond en telt de haltes in stilte.

Er zitten niet veel mensen op de bus. Een paar meisjes van haar leeftijd of iets ouder, die afgesproken hebben om samen iets te gaan doen na de examens en nu druk aan het kwebbelen zijn over de moeilijke vragen van het examen geschiedenis. Ze glimlacht, want zij is al twee dagen van die vragen vanaf. Soms houdt ze wel van haar school. Ze komen aan de zevende halte en de meisjes stappen af. Ze gaat iets rechter zitten als ze denkt iemand met zijn jas te zien lopen, maar hij lijkt er alleen maar een beetje op, als ze heel erg goed kijkt. Ze zucht. Aan de achtste halte stapt een oude vrouw op, die aanstalten maakt om te gaan zitten en het dan toch niet doet. Opgelucht haalt ze weer adem en telt de seconden tot de bus weer stopt. Ze durft niet naar het bushokje te kijken.

Hij stapt op met zijn map nog in zijn hand en zijn rugzak in de andere. Ze hoopt dat hij niet kan zien hoe blij ze is, maar hij komt wel naast haar zitten en glimlacht. Ze glimlacht een beetje terug. "Volgende week ben ik er niet", deelt hij mee terwijl hij zijn map in zijn rugzak stopt, "maar nu had ik mijn laatste examen." Ze vraagt hoe het ging en hij zegt wel goed. Hij vraagt hoe het met haar gaat en ze zegt wel goed.

Eigenlijk gaat het veel beter, maar dat kan hij wel zien aan haar lach.

|0018

It wasn't meant to be.

Elk jaar schrijf ik kerstkaarten aan de helft van de wereld. Op de meeste kerstkaarten komt alleen maar 'Prettig kerstfeest & een gelukkig nieuwjaar' te staan, misschien één of twee regeltjes tekst. Sommige mensen krijgen een tekst. Een kortverhaal of een sprookje. Omdat ik zelf graag zo'n kerstkaart zou krijgen, zo één met een sprookje erop. Dat zou ik fijn vinden. Ik krijg er nooit, maar goed.

Ina krijgt een sprookjeskaart. De twee meisjes van toen op de fiets en met wie ik naar de cinema ga ook. Niemand krijgt ook een kaart, omdat ik er toevallig nog één over heb. Ik schrijf er twee regeltjes, onbeduidende tekst op. Daar kan hij dan van maken wat hij wil. Of niet, natuurlijk.

Als ik ze afgeef, grijnst hij en hoewel ik hem dood wil bliksemen, dat lukt me niet. Hij geeft mij ook een kaart en dat verbaast me meer dan dat Ina een héle kaart voor mij heeft volgeschreven. In zijn kaart staan slechts enkele zinnetjes, maar de eerste en de laatste woorden raken mij meer dan zijn hele kaart had kunnen doen en ik glimlach naar hem, terwijl hij het niet merkt, want veiligheid blijft belangrijk. "Wat schrijft hij?" vraagt Ina onwetend, terwijl ze voor de laatste keer dit jaar haar map bovenhaalt om nog een paar dingen na te kijken. "Niet veel", is mijn ontwijkende antwoord. Tact noemen ze dat. Strategisch gezien is dat een perfect antwoord (haha!). En ze kijkt naar mij en glimlacht. Ik besluit dat ze mij echt veel te goed kent.

Er was eens een jongen die erg veel spijt had van zijn stommiteit [hij was drie jaar ouder, maar tien keer zo stom.]. En een meisje dat hem -terecht?- niet wou vergeven, wat hij ook probeerde. Op een dag deed ze dat wel. En ze leefden nog lang en gelukkig?

|0017

Do you remember?

Vandaag staak ik. Vastbesloten hang ik het gesloten bordje op en doe alsof ik iedereen negeer en ik niemand kan horen. [Niemand met kleine n, mind you] Een hele dag blijf ik op mijn kamer hangen, schrijvend, lezend en dromend, tot ik scheur van de honger. En dan nog. Ik sta vandaag met mijn rug naar de wereld, want die is eventjes veel te groot naar mijn zin.

Af en toe moet dat eens. Af en toe moet je kunnen uitblazen, energie opdoen voor de volgende etappe en ook al is er het bijna vakantie, toch is dat voor mij op dit moment. En misschien is het daarom dat ik mij zo ziek voel. Zelfs mijn lichaam staakt met mij mee, als dat geen solidariteit is. "Maar je leert toch voor je examen?" vraagt Ina bezorgd. Natuurlijk doe ik dat. Al stakend.

En toch mist er iets. Ergens alleen tussen mijn map Nederlands en het liedje 'Michel' van Anouk besef ik dat er iets is, dat ik iets mis. Ik krabbel op mijn cursusblok en op één of andere manier blijven de zelfde woorden tevoorschijn komen. Misschien komt het door de muziek, die ik geïrriteerd afzet. Niet dat het helpt. Ina belt opnieuw. Ze heeft gedaan met leren. Of ik zin heb om met haar naar de kermis op de Markt te gaan? Ik zucht. Ze heeft nooit veel aandacht voor mijn koppige beslissingen gehad. Misschien daarom dat ik haar zo graag zie.

Nog geen tien minuten later zit ik in het reuzenrad en maak foto's van reusachtige suikerspinnen en rode kermislampjes. Staken kan altijd nog - dit is ook noodzakelijk.

|0016

Bad day.

Twee dagen voor het allerlaatste examen dans ik door het huis en doe alsof ik niet merk dat iedereen me daarom vreemd bekijkt. Want eigenlijk. Heb ik nu al zo goed als vakantie en dat voelt heerlijk. Echt waar. "Je bent gek", glimlacht Isa aan de telefoon, maar ik weet dat ze het lief bedoelt en daarom geef ik haar gelijk. Ja. Ik ben gek. De winter raast nog steeds langs me heen en daar geniet ik van. Eerlijk, door de koude fietsen is niet zo fijn, maar toch. Achteraf zie ik er de charme van in, van achter mijn warme chocolademelk. Met slagroom.

We spreken af om na de examens naar de bioscoop te gaan. Natuurlijk staat hij bij ons als we dat afspreken en natuurlijk vraagt hij of hij mee mag. Er valt een korte stilte. "Natuurlijk", zegt Isa dan en ook de anderen knikken instemmend. Hij vraagt nog of ik er mee akkoord ben en ik zucht. "Meerderheid wint", zeg ik, maar laat er toch nog een glimlach op volgen. Omdat het nu ook weer niet de bedoeling is dat hij zich door mij slecht gaat voelen. En anders toch maar een klein beetje.

Dus Niemand gaat met mij, Ina en nog twee anderen naar de cinema en heel stiekem vind ik dat misschien niet eens mee zo erg als twee weken geleden. Omdat het ergens waar is wat Ina zegt. Omdat je niet kan blijven stilstaan en omdat verandering goed is. Ver-Ann-dering. Inwendig glimlach ik zo'n beetje om die woordspeling. Maar het is waar. Dat is het hele punt. Ik ben toe aan verandering en het wordt tijd dat die er komt. En misschien is dit een stap in de goede richting.

En anders weet ik in elk geval dat ik gewoon de andere kant op moet.

|0015

These Days.

"Aaaaaann!" Ik rol met mijn ogen en loop verder, terwijl ze achter me aan loopt en me probeert in te halen. Ze is sneller. "Je bent je gsm vergeten", hijgt ze en is dan al weer op weg naar de volgende persoon die ze nodig heeft. Ik laat het ding in mijn broekzak glijden en weiger te kijken of ik sms'jes gekregen heb, want ik dat geval weet ik toch wel van wie ze zijn - en ik heb geen zin om met die persoon te praten.

Het is ijskoud op de fiets. De zomer speelde verstoppertje, maar de winter heeft ons in elk geval duidelijk gevonden. Ik begraaf mijn kin in mijn sjaal en stop mijn rechterhand in mijn jaszak om toch nog een beetje warm te blijven. Het helpt niet. Ik denk aan warme dingen. Chocomelk. Knuffels. Zijn handen. En glimlach stiekem een beetje om die gedachten, alvorens ze uit mijn hoofd te bannen. Maar het helpt niet.

Thuis vragen ze hoe het ging en ik zeg goed. Na wat rond te hangen, vertrek ik maar naar mijn kamer om de oude Romeinen en Franken ervan te overtuigen dat ze in mijn hoofd moeten kruipen. Het belooft een zware discussie te worden. En dan kijk ik toch maar naar mijn gsm, omdat klasgenoten me nu eenmaal nodig blijken te hebben als ze hun cursus geschiedenis vanbuiten willen blokken. Maar de sms'jes zijn niet van mijn klasgenoten, natuurlijk niet. Niemand blijkt er zeker van te zijn dat ik met hem wil converseren. Ik aarzel en denk wat Ina zei. Het is haar schuld dat ik iets terugstuur. Ik haal mijn map geschiedenis boven, ga zitten en probeer te vergeten wat hij of ik zei.

En het helpt niet.

|0014

Fidelity.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Het is ijskoud vandaag en alweer zit hij al op de bus als ze opstapt. Ze fronst haar wenkbrauwen een beetje als ze haar kaart aan de buschauffeur geeft. Hoe kan ze nu op hem vertrouwen als hij onverwachtse dingen doet? Daar houdt ze niet van. En toch zoekt ze verlegen zijn blik en geeft hem een nog verlegener lachje. Hij lacht breed terug en haalt zijn tas van de bank. Ze aarzelt. Als ze naar het plaatsje loopt, ziet ze dat hij naar haar schoenen kijkt en ze aarzelt nog meer. Ze stopt een bank te vroeg en in de war kijkt ze hem nog eens aan. Hij lacht nog eens en ze gaat naast hem zitten.

Ze vraagt hem of hij weer via de markt is gekomen. "Neen, ik had gewoon zin om hier op te stappen", antwoordt hij, "het was me te koud om een stuk te lopen." Ze glimlacht voorzichtig. En ze zwijgen. Ze kijkt langs hem heen door het raam en vraagt zich moedeloos af wat ze moet zeggen. Als ze voorbij zijn eigenlijke halte komen, kijkt hij op. "Zeg", zegt hij dan, "ik stap speciaal vroeger op en dan zeg je nog niks." Ze spert haar ogen wijd open en kijkt hem geschrokken aan. Hij stapt speciaal vroeger op? Ze struikelt over haar woorden als ze hem vraagt hoe zijn dag was. Hij zegt dat zijn examen mislukte en ze is zelfs een beetje blij als ze kan zeggen dat dat bij haar ook zo was.

Ze komen aan haar halte en plots beseft ze dat ze vergeten is op het knopje te drukken. "Nee!" roept ze nog, maar de chauffeur heeft geen geduld met haar en rijdt gewoon verder. Ze stapt dan maar een halte verder af. Hij zegt dag en ze glimlacht zo'n beetje. Als ze op straat staat, kijkt ze nog eens en zegt tegen zichzelf dat ze zal zwaaien als hij kijkt. Hij kijkt niet.

Ze loopt weg op haar rode schoenen en wenst dat hij dat wel gedaan had.

|0013

Testament.

Maar de laatste tijd, lukt me dat zo niet meer. Ik probeer te luisteren naar muziek die ik altijd zo mooi vond (om de tekst) en moet hem nu afzetten omdat ik ga huilen, omdat het zo schrijnend is. Ina zegt mij dat dat goed is, terwijl ze demonstratief een CD neemt en die gaat opleggen. Ik smeek haar dat niet te doen, maar ze legt 'Op een hoopje' op en ik kijk haar boos aan. "Het is goed", legt zij me uit, "want als je het begrijpt, kan je verder. Nu blijf je zo maar ergens ter plaatse hangen. Hoe wou je zo verder gaan?"

Ik wil haar zeggen dat dat niet waar is, dat ik niet ter plaatse trappel en heel goed weet wat ik wil - en hoe ik daar moet geraken. Ik weet dat ze het over Niemand heeft - alweer -, maar ik sta op en zet de speler af, met een welgemikte tik op de tweede knop van rechts. Het maakt een doffe klik en de cd blijft nog eventjes rondjes draaien, tot hij uiteindelijk stilhoudt. "Ik wil dat liedje niet horen", zeg ik zacht en kijk haar onzeker aan. Ze zucht en knuffelt mij.

Ze zet de cd toch weer op, maar niet op het liedje dat ik niet wil horen. Ik bedankt haar woordeloos en ze glimlacht zo'n beetje. Maar ze praat weer verder. "Wat heeft hij je ooit misdaan?" vraagt ze. "Je kan hem toch een kans geven?" Ik schud mijn hoofd. "Neen. Neen, dat kan ik niet." En als ze vraagt waarom, haal ik alleen maar schouders op.

En ter afleiding luister ik naar de muziek die ik niet wil horen. En huil.

|0012

Gelukkig zijn.

We zitten met zijn vieren bij elkaar en vragen elkaar Latijnse woordjes op en doen alsof we heel druk aan het leren zijn, maar heel stiekem weten we allang dat we het al ongeveer kennen en zitten we alleen maar bij elkaar omdat dat fijn en gezellig is. We sussen ons geweten met de gedachte dat we dan toch met Latijnse woordjes bezig zijn, tot Ina haar Vocabularium na het vierhonderdvijfendertigste weglegt, zucht en zegt dat ze er genoeg van heeft. We zijn het allemaal met elkaar eens.

Ze zet de radio aan en ik vraag haar om de CD te verzetten. Op een hoopje is te gevaarlijk, daar ga ik van huilen en dat willen we niet. Of toch niet nu, nu het zo gezellig is. Ze verzet het nummer naar een liedje van Laïs. En de anderen doen alsof ze niets merken. Gelukkig.

Mensen praten graag over gevaarlijke dingen. Ookal zeg ik dat Niemand geen mogelijk onderwerp is, toch weten ze het gesprek er steeds naartoe te draaien. "Maar ik wíl helemaal niet over hem praten", zeg ik koppig en rits mijn trui tot helemaal boven dicht, alsof ik aanstalten maak om naar huis te vertrekken (en dat is misschien ook wel zo). Ina zegt dat dat zo is omdat ik me verstop. Ik zeg dat ze liegt. Er wordt geprotesteerd door de anderen en ik kijk zwijgend naar mijn handen en bedenk hoe die van hem eruit zien (hij heeft best mooie handen. Ik hield ze ooit vast en ze zijn meestal warm en net groot genoeg voor de mijne). "Nee", zeg ik dan, "ik lieg niet. En anders maar een klein beetje." Ze lachen.

Als ik op de fiets naar huis rijd, bedenk ik dat ik zou willen weten of zijn handen nog steeds warm aanvoelen.

|0011

If I should fall behind.

Ina mompelt instemmend als ik haar vraag of ze haar wiskunde kent. Geërgerd open ik mijn map en doe ik alsof ik heel druk aan het nakijken ben. Mensen die geen gewoon antwoord formuleren irriteren mij, net zoals het mij irriteert als mensen mij iets beginnen uit te leggen als ik gewoon aan het toekijken ben. Bij een kaartspel gebeurt dat bijvoorbeeld dikwijls, terwijl ik gewoon wil toekijken, want ik houd ervan om naar kaartspelen te kijken als ik ze niet ken. "Sorry", zegt ze dan, "ik was mijn definitie in mijn hoofd aan het herhalen. Hoe zit het bij jou?" Ik haal mijn schouders op en zeg dat ik het niet weet. Wiskunde is een gevaarlijk vak.

Als de bel gaat, negeren we alle hogerejaars die ons voorbij slenteren naar hun lokaal en gaan zelf zo mogelijk nog trager. De eerstejaars zijn al na twee minuten verdwenen, na een minuut of vier staan ook wij te wachten in de gang. Iemand vraagt mij of ik zenuwachtig ben. Ik bliksem Niemand, die grijnzend voorbij loopt dood en zeg dan dat ik inderdaad zenuwachtig ben. Het is gelogen. Ik ben niet zenuwachtig. Ik ben héél zenuwachtig.

Elf pagina's. Het zijn er elf teveel. Ik begin te schrijven en doe alsof ik niet duizelig word van de getalletjes, bewerkingstekens, haakjes en onderlijnde stukjes. Ze zeggen dat het gemakkelijker is als je netjes werkt, maar daar merk ik dan toch niet veel van. Als de leerkracht komt vragen of er uitleg nodig is, vraag ik me af of oplossingen daar ook onder vallen. "Gaat het?" vraagt hij mij en ik schud mijn hoofd. Nee. Het examen maakt mij misselijk en duizelig. Hij kijkt over mijn schouder en zegt verbaasd dat het toch goed is.

Als ik afgeef en naar huis loop negeer ik Niemand, luister ik niet naar Ina, die alles overloopt en doe alsof het wel goed ging. Want heel misschien ging het dat ook.

|010

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.

Vandaag is het eigenlijk te koud voor haar rode schoenen. Als ze opstapt, lijkt het alsof haar tenen bevroren zijn. Ze tikkelt naar haar plaats en wil zich opgelucht laten vallen, als ze hem plots ziet. Ze weet dat er iets niet klopt, hij zit altijd pas de negende halte op de bus. Ze loopt naar het vrije plaatsje naast hem en aarzelt.

Zoals elk ander meisje zou doen, zou ze nu heel diep adem kunnen halen en hem kunnen vragen of de plaats naast hem soms vrij is. En dan zou hij ja zeggen en zij zou gaan zitten, ze zou hem terloops kunnen vragen of hij normaal niet ergens anders opstapt en hij zou misschien eerst verbaasd zijn, maar het uiteindelijk wel leuk vinden dat ze dat vroeg, want mensen vinden het meestal wel fijn dat er iemand op hen let. Dat zou ze kunnen doen.

Maar ze twijfelt, want als hij nee zegt, dan kan ze zich niet zomaar omdraaien en naar haar eigen plaatsje teruggaan. Slikken en doorgaan. Misschien is het plaatsje dan voor iemand anders, een blond, knap meisje bijvoorbeeld, of misschien zegt hij dat dan gewoon omdat hij graag eventjes alleen wil zijn en geen behoefte heeft aan gezelschap. Maar dan moet hij niet op een volle bus gaan zitten, want dan weet hij dat zo'n dingen kunnen gebeuren.

Hij kijkt op, zijn blik is afwachtend. De bus vertrekt en ze zit nog steeds niet neer. Verrast houdt ze zich overeind aan de paal naast zich en kan maar net verhinderen dat ze op zijn schoot vliegt. Zo kan het natuurlijk ook, maar ze is meer van de subtielere aanpak. Ze kijkt naar zijn bruine ogen en glimlacht heel verlegen. Zijn blik wordt nog vragender. En nu moet ze springen. Ze haalt heel diep adem, recht haar schouders. "Is deze plaats bezet?" vraagt ze stilletjes. En hij lacht, haalt zijn rugzak van de bank af. "Nu wel", glimlacht hij en doet teken dat ze moet gaan zitten. Ze glimlacht nog eens, zet haar tas neer en dwingt zichzelf te ademen. Ze beginnen tegelijk te praten.

"St... Stap jij normaal niet ergens anders op?"
"Draag jij die schoenen alleen op woensdag?"

|0009

Niemand zoals wij.

Vandaag ben ik een puzzelstukje. Mensen zijn graag het cruciale puzzelstukje, het stukje waardoor de puzzel net dat beetje mooier is, dat het áf maakt. Ik ben graag tegenstrijdig, ik dus niet. Neen. Ik ben wel een puzzelstukje, maar geen cruciaal.

Laat mij maar het stukje van linksboven zijn, waar de lucht helderblauw is en het niet opvalt dat het er (nog) niet ligt, behalve als je dan heel goed zou kijken en de moeite zou nemen om de puzzel echt te onderwerpen aan een inspectie. Ja, dan zou je het misschien wel zien ja. Anders ziet niemand het. [Neen, niet die Niemand. Daar praten we niet over.]

Ik ben het verloren stukje, dat al weken onder de tafel ligt en elke morgen de kleine kleutervoetjes voorbij ziet hobbelen, maar weet dat het waarschijnlijk in de stofzuigerslang zal verdwijnen en zijn plaats in de puzzel nooit zal vinden. Het stukje waar men zich al lang niet meer druk over maakt, omdat het toch niet zo erg is dat het er niet is en omdat men ook wel iets beters te doen heeft. Dat stukje ben ik. Een hoeksteen, maar geen belangrijke. Ik ben ook een puzzel op mezelf, maar dan een puzzel die maar uit twee stukjes bestaat.

En het tweede stukje moet ik nog altijd ergens vinden.

|0008

It's not me.

Vandaag gingen Ina en ik samen met nog iemand fietsen. We waren nog maar vijf meter ver toen er iemand onze namen riep. "Nee!" riep ik en fietste verder, maar de anderen stopten. Ik zuchtte. "Dit zijn wij niet", probeerde ik nog, "het lijkt alleen maar zo. We doen maar alsof, we zijn dubbelgangers. Ga naar huis en kruip in je bed, je ziet er een beetje moe en ziek uit." Hij fietste al mee. Ina keek mij bestraffend aan en zei dat ik niet zo kinderachtig mocht doen. Ik, kinderachtig? Hij was het, waar ze kwaad op zouden moeten zijn en hij was het, die ze kinderachtig zouden moeten noemen.

Ina en Niemand wisselden van plaats, maar ik zag hem niet. Deed alsof ik hem niet kende en ging iets sneller fietsen, ookal wist ik dat zijn conditie beter was dan de mijne. "Weet je wat ik altijd al eens heb willen doen?" vroeg hij plots. "Nee." Antwoorden was verkeerd, maar ik deed het wel en vraag mij niet waarom. "Een fietswedstrijd verliezen van een lief meisje." Verkeerd, zeemzoet, cliché en o zo ergerlijk. "Dan zal je dat vooral moeten doen." Ik ging weer trager fietsen en negeerde zijn zucht.

En wanneer hij vroeg waarom ik zo onbereikbaar was, was mijn antwoord: "Omdat ik er nu eventjes niet ben. Probeer het morgen misschien opnieuw."

|0007

Dangerous.

"Is het echt?" lacht Ina als ze me komt opzoeken in mijn toren en ik bloos. "Mja. Zo heel stiekem misschien wel." Vandaag ben ik Doornroosje. Ik lig op mijn rug op mijn bed, maar met mijn ogen gesloten. "Als er iemand binnenkomt, moet je me waarschuwen", zeg ik tegen Ina, "dan kan ik snel doen alsof ik slaap." Ze vraagt me of ik echt denk dat ze het zullen geloven, dat ik wakker gekust moet worden, maar ik zeg dat dromen geen kwaad kan. En dromen, daar weet ik toevallig alles van, dus ze kan er niets tegenin brengen. Hoewel ze het natuurlijk wel probeert, maar ik doe alsof ik haar niet hoor.

"Vandaag ben ik Doornroosje", zeg ik haar, "ik wil wakker gekust worden en voor dat gebeurt ga ik hier niet weg. Never nooit." Ze vraagt opnieuw of het echt is en lacht om mijn allitteratie. "En wie moet je wakker komen kussen?" vraagt ze als ze opstaat en naar het kleine keukentje schrijdt om daar koffie te zetten voor zichzelf en een tas warme chocolademelk voor mij te maken. "Niemand", antwoord ik en besef het foute van die zin. Ze draait zich abrupt om en bijna schiet ik overeind, maar het sprookje in mij weet mij ervan te overtuigen dat ik moet blijven liggen. "Nee", zeg ik snel, "niet díe Niemand. Ik bedoel niemand als in geen enkel wezen." Ze zwijgt terwijl ze door mijn chocolademelk roert en ze legt er een koekje bij.

"Hier." Ze geeft me de tas en als ik die tegen mijn lippen wil zetten, besef ik dat dat al liggend niet gaat. Even is het muisstil in de Toren, terwijl Ina mij nieuwsgierig gadeslaat. "Ach, Doornroosje zijn kan altijd nog", zucht ik en kom overeind, "zonder het wakker kussen is er toch niets aan."

|0006

All for one.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Vandaag kijkt ze zoekend uit het raam en aan halte negen staat ze eventjes op, om de mensen te kunnen zien staan. Ze lopen langs haar heen als ze de bus instappen en ze houdt eventjes haar adem in om de sigarettenrook te verdringen. Ze zoekt langs hoofden en ogen, een wildvreemde man komt naast haar zitten. Ze schuift een beetje op en kijkt weer uit het venster. De bus vertrekt.

Ze zou moeten opstaan om te zeggen dat ze niet zomaar zonder hem mogen vertrekken, dat ze moeten wachten tot hij er is, maar dat durft ze niet en ze blijft voor zich uit kijken, met haar voeten naar zich toegetrokken. Als ze nog eens kijkt, ziet ze hem komen aanlopen, met zijn armen zwaaiend en zijn boekentas half op zijn rug, half op zijn zij. Bezorgd draait ze haar hoofd, maar de chauffeur ziet hem niet en rijdt verder. Ze drukt op de bel, in een opwelling. Ze weet dat het stom is en ze weet dat ze het niet zou mogen doen, maar ze belt. En de bus stopt bij de volgende halte. Ze moet nu wel afstappen, de man naast haar staat al op. Ze struikelt de bus uit, die meteen weer vertrekt.

Ze leunt tegen het bushokje, kijkt naar de neuzen van haar schoenen en telt de tegels van het voetpad rond zich. Ze telt. Eén. Twee. Drie. Vier. Vijf. Zes. Zeven. Acht. Negen. Tien. Elf. Twaalf. Dertien. Veertien... Bij negenendertig hoort ze voetstappen. Hij kijkt minstens even verrast als zij. "Je bus gemist?" vraagt hij als hij naast haar gaat staan. "Zoiets", zegt ze en denkt: niet mijn bus, wel jou. Maar ze zegt het niet.

Hij weet dat zo ook wel.

|0005

All for one.

Ik zat op de breedste tak van de boom in onze tuin, zoals ik ook zo dikwijls op de vensterbank van mijn kamer zit. Het geeft me een vreemd gevoel van rust. Kunnen nadenken zonder afleidende dingen. En vanop mijn plaatsje kon ik de hele straat van ons dorp overzien. Het is geen groot dorp, maar groter dan enkele jaren geleden. Op sommige plaatsen kan je nog op straat spelen, met het buurmeisje of haar broertje. Vroeger deed ik dat vaak. Eline en Thomas heetten ze en hele middagen vulden wij met lauwe limonade, oude poppen en verkrotte huisjes die wij ons eigendom noemden.

Ik weet niet waar ze nu zijn. In het huis naast ons, duidelijk. Maar met hun hoofd duidelijk vele landen en jaren verder. We lachen zelfs niet meer als we elkaar tegenkomen. Onzichtbaar voor elkaar. Soms denk ik wel dat ik ooit doorschijnend zal worden, omdat anderen mij ook zo zien. Maar daar praten we niet over...

Ik zit in mijn boom, met mijn rug naar de wereld en ik denk na. Over Ina en Niemand. Ina en Niemand. Niemand en Ina. Het klinkt niet. Neen, het klinkt zelfs volledig verkeerd. Opgelucht kijk ik naar de lucht, doe een poging mijn hoofd met de wolken mee te geven en er een nieuw voor in de plaats te krijgen.

Maar helaas. Geen luchtpost, vandaag.

|0004

Just like we dreamed it.

Ina en ik, we lopen samen over straat met elk een fiets - ik een geelmetpaarse en zij een groenmetrode - en praten over niet-verboden onderwerpen. Onze gesprekken zijn tegenwoordig soms moeilijk, aangezien we beiden onderwerpen hebben waar we niet over mogen praten. Ze lacht om iets wat ik zeg en ik lach met haar mee, ookal kende ik de clou al. En dan opeens, voel ik mijn voeten loskomen van de grond. "Ina?" roep ik, maar ze volgt al. Ik bedenk nog net dat ik vandaag gelukkig geen rok draag, want vandaag was ik het sprookjesfiguur beu.
We zweven over de huizen. Overal wijzen mensen ons na, met hun mond open. Ina giechelt door het grappige aanzicht en ik zwaai naar bekenden. Ze zwaaien niet terug, ze beginnen druk met elkaar te discussiëren dat het onmogelijk is dat wij daar zweven. Maar vandaag is niets onmogelijk. We zweven richting de kerktoren en maken een rondje rond de windhaan, die ons even zwijgend als anders streng aankijkt. De wereld is plots veel kleiner. Ik glimlach naar een mier en grijns naar de vogel die eventjes komt kijken wat wij doen. En zelfs voor Niemand (waarover we eigenlijk niet spreken) is er een glimlach. Hij zwaait, maar dat is te veel.
We gaan hoger en hoger, tot we de wolken bijna kunnen aanraken. Ik strek mijn hand op, in een poging de koude te voelen, maar we worden onherroepelijk terug omlaag getrokken. Ik probeer nog tegen de lucht in te zwemmen, maar nog geen tien seconden later sta ik weer naar mijn fiets, met Ina en lopen we verder. Ik dit keer met haar fiets en zij met de mijne. Maar dat lossen we straks wel op.


|0003

Joss Stone - Right to be wrong

Voor de goede orde: Ik ben fictief. Ontstaan in het brein van een 14jarige bakvis en verder ook niet echt... Maar laat je dat niet tegenhouden en spreek gerust tegen mij, ik antwoord.

Elke woensdag op de bus, zit een meisje met rode schoenen. Op zich is dat niet verwonderlijk. Ze stapt op, zet haar loodzware schooltas naast het bankje, gaat zitten en slaat haar benen over elkaar, want zo zit ze altijd. Haar schoenen zijn van het allerroodste rood en op de punt al een beetje versleten. Ze maken een fijn geluid als ze erop loopt. Het meisje kijkt uit het raam en lacht, heel zachtjes. Ze draagt die schoenen alleen op woensdag, want woensdag is De Dag. Haar persoonlijke D-Day. Elke week opnieuw diept ze ze op uit haar kast op woensdag. De linkske heet Hanne, de rechtse Lore. Ze praat er in gedachten een beetje tegen, haalt herinneringen op die alleen zij kennen.
Het meisje gaat verzitten, kijkt weer uit het raam. Ze tekent een hartje in de condens, veegt het dan gauw weer weg. Eigenlijk is het al een beetje te koud voor haar rode schoenen, maar dat acht ze onbelangrijk. En dan, als de bus stopt aan halte negen (geteld vanaf wanneer zij opstapt), gaat ze rechtop zitten, ze trekt haar voeten naar zich toe zodat de rode kleur minder opvalt en kijkt gespannen naar de reizigers. Tot ze hem ziet. Met zijn felrode T-shirt en hopeloos verwarde haar. Hij loopt straal langs haar heen en ze laat haar schouders moedeloos weer een beetje zakken, tot hij dan toch maar naast haar komt zitten. Omdat hij nu eenmaal niet anders kan. Dat laatste negeert ze echter.

Ze praten niet. Zij blijft zo'n beetje dromen. Over een dag waarop hij, wanneer hij de bus opstapt, naar haar zal kijken, haar zal zien zitten. En dan, dan zal hij lachen, eens zwaaien en zich naast haar laten zakken, een gesprek met haar beginnen. Hij kijkt naar haar schoenen en bedenkt dat rood haar mooi staat. Maar dat zegt hij niet. Ooit, op een dag misschien. Maar tot dan leven ze voor hun woensdagen. Tot dan wandelt het meisje rond in rode liefdesschoenen zonder liefde en hoopt dat hij het eens zal zien. Ze lacht heel zacht en haalt een haarlok uit haar gezicht. Hij kijkt opzij en ze begint opslag te blozen. Hij kijkt weer weg. Ze zucht onhoorbaar en kijkt naar haar schoenen. Misschien vindt hij groen mooier...

Ze stapt af en loopt door de kou naar huis. Alleen en op rode schoenen.

|0002

Yasmine - Ik voel me blauw [Versie 2004]

Vliegend tussen Slagroomwolken & Dromend van Engelenpaden.
Ina vroeg waar ik het idee vandaan haalde om een weblog te beginnen. Ik zei 'voor mezelf.' En toen keek ik eventjes uit mijn torenraam, nam mijn lange, roodbruine lokken in mijn linkerhand en gooide ze naar beneden, zonder na te denken wie daar zou kunnen staan. Ze kwam binnen, keek rond en ging zitten. "Thee?" ze schudde het hoofd. "Koffie." Ik rolde met mijn ogen, schreed hooghartig naar het ronde torenkeukentje en zette koffie. Veel te slap, zoals ze dat graag had en deed alsof het me ergerde. "Je weet toch", verkondigde ik zoekend naar de koekjestrommel, "dat koffie slecht voor je is?" Ze streek met de wijsvinger van haar linkerhand over het tafelblad. "Hmm." Haar instemmend gemompel ergerde me. Het ergert me altijd als mensen instemmend mompelen.
Mijn groene rokken maakten een ritselend geluid toen ik weer naar de eetkamer beende en haar een tas koffie gaf. Ina bedankte me en ik negeerde haar, maar ging zitten. "Nog steeds geen roze rokken?" vroeg ze luchtig terwijl ze een paar slokken nam. Ik snoof. Ze wist heel goed dat roze vloekte met mijn haren en mijn ogen. Neen, groen, dat paste veel mooier. Ja. Tevreden legde ik mijn handen in mijn schoot en legde haar kort mijn gedachtengang uit. Dat moet ik vaak doen, want ik denk sneller dan mensen kunnen volgen en ik praat trager dan mijn gedachten rennen. "Heb je geen koekjes?" Ik schudde mijn hoofd.
"Het is hier wel leuk", zei ze na een tijdje. "En het is best wel knap ingericht, zo'n weblog." Ik zei niet dat mijn weblog het interieur kreeg dat ik wou dat het had - ik zei niet dat het morgen een kartonnen doos of een woonboot zou kunnen zijn, maar ik knikte. Ik humde niet, ik knikte (want dat is een verschil) en ze keek goedkeurend rond. We praatten en toen moest ze weg, want haar Prince Charming wachtte op haar. Ze informeerde naar Niemand, maar ik zei dat we daar niet over mochten praten. En toen klom ze langs mijn roodbruine lokken naar beneden. Ik zag haar nog net, toen ze tussen de wolken doorging en waarschijnlijk kletsnat werd. Toen ze beneden stond - al kon ik dat niet zien door de wolken en de hoogte - haalde ik mijn haren op, alsof ze mijn hangbrug waren. En ik besloot dat de strijk voor morgen was. Want dan was er nog een dag. Vandaag had ik het Leven eventjes heel letterlijk weggedroomd.

 
design by suckmylolly.com