zaterdag 13 juni 2009

026

Dinsdag 8 april jaar 1

Een paar dagen later ging ik 's avonds babysitten op drie kleine kindjes van een vroegere leerkracht.

Normaal zou ik zo'n dingen niet doen, normaal zou ik willen dat leerkrachten leerkrachten bleven en al de rest uit de weg gaan. Alleen lag het nu anders, omdat leerkrachten heel af en toe niet alleen leerkrachten zijn, maar je ook echt iets willen bijbrengen, je echt willen doen nadenken en niet willen dat je hun lokaal uitgaat voor je kunt zeggen dat je niet alleen nutteloze feiten geleerd hebt, maar dat je ook meer weet over de wereld om je heen. Ik heb zo maar een paar leerkrachten gehad, waarvan één mijn leerkracht Latijn van dat jaar. Verder was er de leerkracht geschiedenis waar ik al over gesproken heb, en dan deze.

Hij was zowel een vriend van mijn ouders als mijn leerkracht van het zesde leerjaar. Ik noemde hem nog steeds meester, omdat mensen volgens mij maar één aanspreking hebben die bij hen past, en ook gewoon omdat het zo raar klonk om hem niet zo te noemen. "Dag Ann", groette hij toen hij de deur opende. Ik stond nog maar net in de gang toen hij al een filosofisch onderwerp op mij afvuurde, want daar waren wij goed in. De kindjes zelf waren vrolijk en verlegen, het jongste stak haar duim in haar mond en verborg zich achter de benen van haar mama terwijl de twee andere me nieuwsgierig aankeken en zich duidelijk afvroegen of ik wel normaal was. Godzijdank heb ik hen daar nooit een antwoord op moeten geven.

"Alles goed op school?" vroeg de leerkracht en keek afwezig naar zijn vrouw, die zich afvroeg waar ze de kaarten voor het toneelstuk nu weer had gelaten. Ik knikte, haalde mijn schouders op. "Bijna examens, dat kan altijd beter." Hij knikte, dacht mijmerend aan zijn eigen goede oude tijd. "Heb jij nu al mondeling Latijn?" Ik schudde mijn hoofd. "Aan het einde van het jaar pas", en voegde er heel stil 'godzijdank' aan toe terwijl het middelste kindje op de zetel sprong, deed alsof ze een schip kaapte en toen met haar liefste glimlach aan haar papa vroeg of ze straks heel alsjeblieft een beetje chips mochten eten. Ik glimlachte en knipoogde naar het jongst meisje, dat breed glimlachte en zich toen weer verstopte.

Eens hun ouders vertrokken waren, nestelden de twee meisjes zich in de sofa terwijl hun grote broer met zijn autootjes ging zitten spelen. Het kleinste meisje kroop stilletjes en haast onopvallend op mijn schoot en stak haar duim in haar mond. Ik glimlachte, haalde een hand door haar haren en babbelde vrolijk met hen mee over kinderliedjes, beste en allerbeste vriendinnen en hinkelen op de speelplaats. Een mens moet zijn prioriteiten kennen.

Later, toen ik al dat jong geweld er toch min of meer van had kunnen overtuigen dat slapen goed voor je was (af en toe moest ik hen zeggen dat je niet in slaap viel door te fluisteren) ruimde ik hu rommel op, vouwde hun kleren op en vond een stapeltje koelkastpoëzie waar ik me een tijdje mee bezighield. De film op tv was er één van het thrillergenre, maar in plaats van de televisie op een andere zender te zetten had ik per ongeluk op de uit-knop geduwd, en daarna kreeg ik hem niet meer aan de praat, dus speelde ik noodgedwongen met stapeltjes woorden en maakte de meest onlogische zinnen. Uiteindelijk vormde ik 'Het liefste verdriet blijft een zwart verhaal.' Ik slikte, bedacht dat ik misschien toch de oud was voor zo'n kinderspelletjes en legde de woorden weer op één stapel.

Daarna kreeg ik de tv toch weer aan de praat (er zit ook een knop op het ding zelf) en luisterde naar een politicus die zei dat de jeugd van tegenwoordig zich van de maatschappij niets maar aantrok, en niets van de wereld kende. Ik siste hem toe dat dat misschien door zíjn onderwijssysteem kwam, dat we beter een uur wereldkennis zouden krijgen in plaats van het herkennen van renaissancemuziek, en daarna schreef ik voor mijn Doos:

En soms word ik echt ziek van het systeem in ons land. Hoe iedereen alles voor iedereen behalve zichzelf naar de knoppen helpt en daarna dan niet eens anderen maar alleen zichzelf een hand boven het hoofd houdt. Politici menen dat ze de wereld kunnen veranderen, en maken alles dan alleen maar erger. En de jeugd van tegenwoordig, die opgegroeid is met ellende op televisie en chaos om zich heen, die kennen dan zogezegd hun waarden en principes niet meer. In een wereld waarin iedereen zichzelf verloochent en niemand nog weet welke kant we nu eigenlijk uit moeten zouden wij degenen moeten zijn die hun hoofd boven water houden en de volwassenen weer op het juiste spoor trekken. Terwijl wij woordenlijsten vanbuiten leren en de meesten van ons niet eens het verschil kennen tussen politiek en leugens (if at all), ruïneren zij onze wereld voor later, en terwijl ze zelf nep en zonder idealen zijn tot in de kist, zijn wij de verdorven generatie. Terwijl we niet snel genoeg kunnen opgroeien, ouders zo snel mogelijk hun vrijheid terug willen, wordt er geklaagd over onze grote mond, onze kritiek, dat we de wereld willen verbeteren zonder dat we er iets van afweten. Leerkrachten zeggen dat we kritisch mogen zijn, maar eigenlijk willen ze vooral dat we hen gelijk geven. We mogen wel idealistisch zijn en ons inzetten voor de goede zaak, maar alleen als het niet te erg opvalt, of als anderen er voordeel uit kunnen halen.

Ik wil later niet zeggen dat gelukkig zijn het belangrijkste is, terwijl eigenlijk niemand, jij niet en ik niet, nog weet hoe dat moet. Als er verandering komt, zal dat van ons moeten komen. Het zijn wij die de wereld moeten laten weten dat wij later óók nog een plek om van te houden willen. 'De jeugd van tegenwoordig' geeft wél om de wereld, we krijgen alleen de kans niet.

0 reacties:

 
design by suckmylolly.com