donderdag 29 oktober 2009

Gedicht #4

Jij was
waar ik niet kon zijn
wie ik niet kon vinden
was jij

En toch zoveel
meer en minder
dan wat je meende
ongeveer

Ik was al weg
voor jij hier zal zijn

**

You were
What I could not reach
where I had never been
were you

Yet you are
so much more and less
than approximately
what you meant

I was long gone
before you'll get here

woensdag 28 oktober 2009

Gedicht #3

voor wat er
nooit geweest is,
wou ik nog zeggen:
dankjewel
wou ik nog zeggen:
fout
al bewees dat zichzelf
onmogelijk

als alles weggaat
overbodig is
waar staan wij
behalve ergens tussen
waar vroeger
ooit
iets geweest moet zijn

donderdag 22 oktober 2009

Gedicht #2

ik had
voeten in de aarde
diepgeworteld aan
lang geleden

en al was jij
nieuw, was jij wat
ik niet vergeten zou
toch wou

wou ik toch
weggaan voor jij
voor alles dat zou doen
met een laatste

woord, blik
voor alles vergeten
alles verkleurd en verspeeld
voorbij is - te laat

Voor ik wegga.

Woorden zijn alles wat ik nog heb.
Alles wat ik nog heb, zijn woorden. Een hoopje samengeraapte stokjes en bolletjes, verbonden met leestekens die allemaal op elkaar lijken en groep witte ruimte die alleen maar wit staat te zijn.
Woorden zijn mijn ziel. Ze vormen mij, bepalen mij. Ze houden mij in leven, trekken aan mijn mouw als ik in slaap dreig te vallen, wanneer mijn aandacht verslapt. Sorry, ik lette even niet op. Sorry, mijn gedachten waren er even niet bij. Ze houden mijn hoofd recht, mijn schouders lichtjes gebogen, mijn ogen wijd open. Mijn mond gesloten. Ze grijpen me bij mijn nekvel als ik afdwaal, dwingen me op het rechte pad als ik bochten neem.
Ja, woorden zijn mijn ziel. Ogen zijn er de spiegel van, en als je in de mijne kijkt, zie je alleen maar lange verhalen van wat niet is en nooit geweest is. Lange en korte woorden. Bestaande en onbestaande. Moeilijke, makkelijke.
Leugens. Woorden zijn altijd lang. Altijd onbestaand. Altijd moeilijk… Het moeilijkste wat er bestaat. Ze zorgen ervoor dat alles uiteindelijk misgaat. Ze zorgen ervoor dat niets nog blijft. En niemand kan praten. Niemand heeft meer dan een hoop stiltes. Niemand.
Maar ik, ik heb woorden. En het is alles wat ik nog heb. Ze liggen opgesloten. Veilig, ver weg, achter een hangslot dat niet op slot is. Ze banen zich een weg naar buiten – zij¬ zijn mij de baas. Ik tem hen door mijn hoofd te buigen en onzichtbaar te worden. Ik tem hen door stil te worden, weg te gaan.
En ze blijven altijd. Ze gaan niet weg. Zij niet. Alles en iedereen, maar zij niet. Communicatie, de kanker van de moderne samenleving. Ik kan het niet. Niemand kan het. Niemand weet nog echt hoeveel vrienden hij achter zijn naam mag zetten – en nog minder hoeveel er daar willen staan. Alles is een illusie. Alles is bedekt. Alleen wij bestaan nog. Alleen wij. In ons niet-bestaan. Alleen wij, in wat we nooit gehad hebben. De hele wereld, ze bestaat niet. Maar ik, ik wel. Ik ben springlevend, en toch neem ik exact dezelfde vorm aan als het behangpapier.
Ze zeggen… Ze zeggen zoveel. Ze zeggen te veel. Praten, dan verdwijn je nooit. Fluisteren, roepen, schreeuwen, mompelen, huilen, gillen, ruzie maken, discussiëren, debatteren, lachen, sneren, kuchen, verslikken, stikken.
Maar ze zijn er. En ik ook. Ik ben er. Min of meer.

En altijd hetzelfde. En jij, wie ben jij. Ik, ik ben niemand. Let maar niet op mij, ik ben maar… Maar behangpapier…
Wat? Niemand is behangpapier.
En dan: sorry. Sorry, waar was ik met mijn gedachten. Ik moet afgedwaald zijn, gedacht hebben aan de nieuwe kleur voor de kinderkamer, ach, wat heb ik toch vandaag. Sorry, het was niet mijn bedoeling om… Ach, ik had ook beter moeten weten. Beter moeten opletten. Altijd beter opletten, meer concentreren, al is het nooit genoeg. Ach kijk, daar ga ik weer. Excuseer me, het is de lege maag. Te weinig slaap misschien, niet genoeg gelachen de laatste dagen… Sorry, sorry. Ik was er even niet bij. Ik was even verloren.

En je glimlacht, en het is in orde. Het is altijd in orde.
Alles is in orde. Een glas water, misschien. Of een groot bord met een halve vierkante centimeter eten. Het is in orde.
Altijd in orde…
En nog eens. Nog eens, opnieuw, nog een keer.
Tot ik, tot alles… niets nog bestaat.
Tot ik besta.

En ik was er niet.
Misschien morgen…


Ik sta op en loop naar het raam.
Als ik rookte, zou dit het moment zijn waarop ik een sigaret opstak, hem naar mijn lippen bracht en er zachtjes aan trok. Als ik dronk, zou dit het moment zijn waarop ik geen glas meer nodig had en gewoon van de fles dronk. Dit zou het moment zijn asbak, zonder glazen, zonder schaamte. Ik zou verloren zijn, maar ik zou het goed doen. Voor ik ten onder ging aan longkanker of een kapotte lever, zou ik nog glimlachen en naar buiten staren, schandalig veel geld uitgeven om vermoord te worden en doen alsof dat altijd al de bedoeling was.
En uiteindelijk.
Uiteindelijk, misschien…
Uiteindelijk is dat zo.
In elk geval staar ik bedachtzaam naar buiten. Ik elk geval ben ik niet meer dan een klein figuur op de zoveelste verdieping, in elk geval is niets wat het lijkt.
En ik denk, wat is alles mooi. En ik herhaal luidop: wat is alles spuuglelijk. Als ik rookte zou ik nu de sigaret doven. Als ik dronk, zou ik nu de fles met een klap neerzetten, maar ik doe geen van beiden en kan alleen mijn schouders ophalen. Mijn middelvinger opsteken naar niemand die het ziet, schoppen op de wereld die te groot is.
Veel te groot.
Als een pasgeboren baby in de botsautootjes.
Dat doe je ook niet.
En toch.
En toch.
In het midden van de nacht bedenk ik dat het allemaal voorbij is. Allemaal genoeg geweest. Als ik rookte… Ik rook niet. Ik kan ademen, mijn lever doet wat hij moet doen.
En toch.
En in het midden van de nacht… In het midden van de nacht zijn je spoken zoveel groter. In het midden van de nacht staat alles in je nek te zuchten, is er niets dat je nog op een afstand houdt. In het midden van de nacht is alles voorbij.
Alles.
Hoor je me?

Voorbij. Ik ben voorbij, wij zijn voorbij. Jij bent voorbij, jullie zijn voorbij. Hij is voorbij, zij zijn voorbij. Gegaan. En ik ging. Weg. Uiteindelijk. In het midden van de nacht.
Ik had een witte muts op, een rode jas aan. Schoenen… Had ik schoenen nodig? Het had niet geregend. Toch niet hier.
Het is stil. Donker. Ik ken niemand, niets – niemand kent mij, niets kent mij. Ik houd me schuil in anonimiteit en zwerf tussen lantaarnpalen en licht te fel voor mijn bestaan – hoe lang nog? Hoe bang nog? Hoeveel nog? Misschien nog meer: wanneer wel? Wanneer uiteindelijk, eindelijk? Er zijn mensen, winkels, auto’s, dieren. Er is niets.
Heel veel niets.
Genoeg voor iedereen.
Ik loop voorbij niets. Voorbij alles. Niemand, iedereen kijkt op. Het is nacht en straks is het morgen en dan is alles weer, iedereen weer… aanwezig. Zoals dat moet. Jij, ik, iedereen, we zijn daar. We zijn, en als dat niet zo is, hebben we het lef te doen alsof.
De klok slaat.
Ik glimlach.
Blijf staan.
Einde, denk ik.
Einde.

woensdag 21 oktober 2009

Gedicht #1

jij was rood-wit gestreept
met felle linten
een haven waar ik thuis kon komen

bleef ik aanmeren
wou ik wijzen
hier is het fout gegaan

waren wij allebei
te veel
allebei
te weinig

032

Zondag 20 april Jaar 1

"Mijn naam heeft twee n'en", zei ik bozig tegen Iemand, die zijn schouders ophaalde.
"Ik noem ook niet Iemand."
"Heet", verbeterde ik automatisch en beet op het puntje van mijn tong, omdat ik beloofd had die ergerlijke gewoonte af te leren.
"Wat ben jij, een woordenboek?"
Ik voelde hoe ik begon te blozen en probeerde te negeren wat hij gezegd had.
Zoals ik mezelf ontken op dagen dat ik denk dat ik de wereld niet waard ben, ontkende ik zijn woorden en richtte me weer op de onzin die hij aan het schrijven was.
En zoals hij soms begreep dat de wereld en ik niet altijd bij elkaar pasten en mij dan rustig als een overgroeide struisvogel met een air van alles-is-toch-maar-anders-dan-het-mij-beloofd-is mijn kop in het zand (of in mijn stilzwijgen) liet steken, deed hij alsof hij dat niet merkte.

"Ik wed dat jij met het groene boekje naast je bed slaapt." Om me daar dan tien seconden later met mijn schouders weer uit te trekken en me in de juiste richting te draaien natuurlijk.
Op dat vlak waren Ina en Iemand tegenpolen. Ina zegt waar het op staat, maar het zou ook nooit in haar opkomen dat niet te doen. Ze is zo bezorgd om mensen dat ze alles zou doen om hen op het juiste spoor te krijgen. En aangezien ik de neiging had al eens te ontsporen, had ze met mij haar handen vol. Iemand is iemand (met kleine i) die alles eerst rustig observeert, zich een oordeel vormt en iedereen maar een tijdje laat aanmodderen om hen dan plots, wanneer ze het absoluut niet meer verwachten, aan te vallen - en meestal ook te vloeren. Het is ongelooflijk moeilijk Iemand in een discussie of ruzie te betrekken wanneer jíj dat wil. Hij is het, die de voorwaarden stelt, en meestal is hij ook degene die wint.
En hij was de enige van wie ik dat kon verdragen. Conflicten zijn normaal niet aan mij besteed, en als ik een uitdaging kan vermijden, zal ik dat doen. Ik houd er niet van getest te worden, mijn grenzen te leren kennen, en al helemaal niet ze te verleggen. Ik wist dat toen ik vijftien was en naïef, en nu ik ouder ben, en misschien nog wel naïever, ben ik me daar nog veel meer van bewust - alsof hoe meer ik weiger mijn grenzen te verleggen, hoe meer zij op me afkomen. Ik vrees dat ik op een dag verstrikt zal raken in het net dat ik rond mezelf gespannen heb. Ik vrees dat het op een dag allemaal te laat zal zijn, en tegelijk... Tegelijk zou ik misschien niet liever willen.
Als het voorbij is, is het voorbij. Je kan wel blijven wachten, maar op een keer kan je toch terug ademhalen. Op een moment besef je dat het achter je ligt, en dat het misschien een onontwarbaar kluwen is, maar dat je het op zijn minst kan negeren nu. Op een keer besef je dat je, hoe moe je ook mag zijn, wel terug mag slapen.
Helaas komt dat nooit op tijd.

Toen ik (nog) jonger was, dacht ik dat alles wel vanzelf op zijn pootjes terecht zou komen. Uiteindelijk. Ondertussen weet ik dat ik een te grote controlefreak ben om dat te laten gebeuren. Dingen die je kapot analyseert komen zelden "zomaar" goed. Vandaar mijn hekel aan uitdagingen: een eigenschap van een uitdaging is dat het je uitdaagt. Dat je kwetsbaar bent en zelf óók niet weet hoe het zal aflopen. Dat is mij te onzeker. Ik blijf wel braaf tussen de lijntjes lopen.
En toch kon ik dat van Iemand verdragen. Hij was de enige met wie ik graag wedijverde, en bij wie ik ook echt mijn best deed te winnen. De enige bij wie ik het voor de volledige honderd procent kon aanvaarden wanneer ik dat niet deed. De enige van wie ik met alle plezier een uitdaging aannam. Dat moest wel iets betekenen, dacht ik.
Maar ik was dan ook jong.
En heel erg naïef.

 
design by suckmylolly.com