maandag 1 juni 2009

003

dinsdag 16 februari Jaar 1

Toen ik gisteren mijn computer afgesloten had, belde Ina. Ina tart het toeval graag, weet ik ondertussen uit ervaring. Ze vroeg hoe het ging en wat ik aan het doen was. "Niets", zei ik, "ik heb net geschreven." Het bleef even stil en ik wist dat ze probeerde in te schatten over welk soort schrijven ik het had. "Met jouw programma", voegde ik eraan toe en ze lachte. "Goed zo." Ik zei niet dat ik nog niets over toen had geschreven, noch dat ik geen idee had hoe ik daaraan moest beginnen. Dat leek ze uit zichzelf aan te voelen.

Je hebt toen toch ook geschreven", zei ze, "en masse, zelfs. Dat kan je best hergebruiken en bewerken." Ik zweeg, omdat ik niet meteen wist wat ik moest antwoorden, behalve dan dat ze gelijk had, maar dat wist ze zelf ook wel. Op mijn dertiende, toen ik naar het middelbaar ging en dus ,,volwassen" behoorde te worden, zette ik een grote doos naast mijn bed en gooide daar al mijn nachtelijke overpeinzingen in. Die doos staat nu bij mijn ouders, in de kelder waarschijnlijk. Na mijn werk morgen, dacht ik, kan ik die wel gaan ophalen. Ina zei dat ze moest ophangen en we namen afscheid. Toen ik mijn gsm weer naast me neergelegd had, staarde ik naar het zwarte scherm van mijn computer en zuchtte eens diep. Vriendinnen.

Vandaag ging ik na mijn werk dus maar eens langs bij mijn ouders. Mijn ouders en ik, wij zijn het niet met elkaar eens. Ze hebben zich maar half neergelegd met de beslissing die ik enkele maanden geleden, toen ik van de middelbare school af kwam, nam en dat moet ik nog vaak horen. Toch waren ze blij me te zien - natuurlijk waren ze blij me te zien.

"Ann!" Mama deed de voordeur open. "Kom binnen, kindje." Ik ben nog steeds een klein meisje en liet me gewillig meetronen naar de woonkamer, waar mijn vader de krant zat te lezen. Dat hij dat deed om half zes had me kunnen verbazen, maar dat deed het niet. In plaats daarvan bedacht ik alleen maar dat het lang geleden was dat ik hem De Standaard nog eens had zien lezen. Toen ik binnenkwam, keek hij op en glimlachte. Voorzichtig vouwde hij zijn geliefde krant dicht, voor ik hem een kus op zijn wang mocht geven.

"Wil je een tas koffie, Ann?" Mama liep al naar de keuken toen ik het aanbod haastig afsloeg. "Nee, nee... Ik kom eigenlijk iets halen... Hebben jullie mijn doos nog?" Het was een stomme vraag - natuurlijk hadden ze mijn doos nog - maar niemand reageerde daar zo op. Integendeel, mama's gezicht begon te stralen. "Natuurlijk, meisje, ik zal hem gaan halen." Ze repte zich naar de kelder en ik dacht een tevreden uitdrukking op papa's gezicht te zien, maar was daar niet helemaal zeker van.

'Mijn doos' was een gekend begrip in ons gezin. Zes jaar had hij naast mijn bed gestaan en verscheidene keren had ik met mijn voeten op de stapel papier gewalst, zodat er nog wat bij zou kunnen. Broer en Zus vonden het leuk me te plagen door er toespelingen te maken op familiefeesten (wat van mij was, was van mij - ik had er een hekel aan dat gewoonten openbaar gemaakt werden), zodat alle tantes en nonkels enthousiast begonnen speculeren over de inhoud want goh, waar zou een dertien- tot zeventienjarige het toch over hebben en zouden ze erin voorkomen? Na die zes jaar was ik verhuisd en ik had mijn doos niet meegenomen. Ik kan me de verbazing in mama's stem nog zo voorstellen toen ik haar dat vertelde. Meteen daarna kwam er een bezorgde blik in haar ogen en ze vroeg me de herhaaldelijk of alles wel oké was. Ik werd er vaak mee geplaagd dat ik mijn gewoontes zelden veranderde en nu ik dat wél deed, was dat dus zorgwekkend.

Een half uur en (toch) een kop koffie later, zat ik op de bus met de enorme doos op mijn knieën. Ik deed mijn best de nieuwsgierige gezichten van de mensen om me heen te negeren (wat niet altijd even goed lukte) en haastte me na exact zeventien minuten de straat op, de doos voor me uit houdend, alsof ik al vijftien maanden zwanger was.

Op mijn appartement zette ik mijn comuter aan en de doos neer. Ik opende de flappen en keek een beetje moedeloos naar de enorme stapel papier. Voor de doos naar de kelder verbannen werd, had ik alles gesorteerd, op chronologische volgorde gelegd, van oud naar recent en stapeltjes gemaakt met paperclips, per maand. Dat bespaarde me nu gelukkig heel wat werk, maar het was slechts een schrale troost. Het is onvoorstelbaar wat je allemaal opschrijft in zes jaar.

Dus ik zette een kop koffie, haalde eens diep adem, gaf mezelf een denkbeeldig schouderklopje en ging voor mijn toetsenbord zitten. Ik trok het eerste stapeltje dichterbij en verzamelde alle moed die ik in mezelf kon vinden. Het was tijd om aan het echte verhaal te beginnen.

Op de eerste schooldag van mijn eerste jaar in het secundair onderwijs, stond ik tegen de muur van de toiletten geleund, wanhopig wachtend tot de bel zou gaan. Op dat moment wenste ik vurig dat ik de raad van mijn ouders niet opgevolgd had en níét had gedaan wat ik zelf wilde, namelijk naar de Andere Middelbare School gaan. Mijn klasgenoten waren bijna allemaal naar de Kleine Middelbare school gegaan, een school die vlakbij onze basisschool lag. Een enkeling ging ook naar een dorp zeven minuten verder, maar ik had mijn zinnen op de Latijnse taal gezet en daarvoor moest ik dus naar de grote, enge school in de grote, enge stad (die eigenlijk niet veel voorstelde, maar ik kon de weg in mijn eigen dorp nog niet eens vinden, dus ik was wel lichtelijk geïntimideerd). Een school waar ik absoluut niemand kende en - om bij mijn coördinatievermogen te blijven - waarschijnlijk ook meteen zou verdwalen.

Die dag deed ik een vergeefse poging om zo onopvallend mogelijk door de grond te zakken, wat me helaas niet zo goed afging. Aan de overkant van de speelplaats (zoals we dat in het lager - en nu eigenlijk nog steeds - noemden) verdrongen honderden (we waren met 1354) leerlingen zich voor de ramen van twee klaslokalen, waar de klassenverdeling voor dat jaar uithing. Ik hoefde daar niet te zijn, want kleine eerstejaartjes werd zo'n dingen op voorhand verteld. Ik zou in 1Lc - logischerwijze eerste Latijnse c - zitten dat jaar. Aan de kant van de speelplaats waar ik stond, liepen mensen (ik zag maar verontrustend weinig eerstes) die de kudde trappelende leerlingen getrotseerd hadden en hun vrienden luid krijsend om de hals vlogen (de meisjes) of lachend begroetten en op de schouders mepten (de jongens). Ik begon me met de minuut ongemakkelijker te voelen en vroeg me vertwijfeld af waar ik toch in godsnaam aan begonnen was.

Toen de bel (eindelijk) ging, schoot ik naar het gebouw (strikt genomen de gang) van de eerstes, recht naar mijn lokaal, dat ik gelukkig al wist zijn. Het was de derde deur aan mijn linkerkant. Vurig hopend dat ik me niet misteld had, wachtte ik tot onze klassenlerares mij en mijn eveneens wachtende (en - in tegenstelling tot mij - druk pratende) klasgenoten uit hun lijden kwam verlossen.

Nauwelijks tien minuten later was ik er dan toch zeker van dat ik in de juiste klas zat en stond ik op het punt mezelf voor te gaan stellen (de horror!). Ik staarde naar mijn handen, schraapte mijn keel en rammelde het tekstje dat ik vanbuiten geleerd had af: "Ik ben Ann Vereecken en ik woon in Kemzeke... Ik heb een broer, een zus en een kat. Mijn hobby's zijn lezen en computer en zo..." Ik bleef naar mijn bank kijken toen de persoon achter me zich voorstelde. Het meisje naast me stootte me onzacht aan en fluisterde:

"Heb je al iemand om mee samen te zitten in de refter?" Ze heette Ina, wist ik, en ik voelde een loodzware last van mijn schouders vallen. Ik had zo iemand niet gehad, maar toen dus wel. Goddank.

Na de bel van 5 na 12 haalde ik mijn brooddoos uit mijn boekentas en liep de klas uit. Ina, die op een of andere manier altijd als eerste het lokaal uit was, stond op me te wachten. Toen ze me zag, grijnsde ze breed en een heel klein beetje onwennig. Ik glimlachte terug en haalde stuntelend mijn jas van de kapstok.

Andere klasgenoten, die allemaal wel iemand leken te kennen, baanden zich druk babbelend hun weg naar de refter. Ina en ik zeiden niet veel, behalve een paar goedbedoelde pogingen een gesprek op gang te brengen (zij) en verlegen, korte antwoorden die zowel onbeleefd als terughoudend opgevat konden worden (ik). De refter was druk, chaotisch en lawaaierig. Tijdens de rondleiding die we gekregen hadden, had ik op het punt gestaan te vragen of we mochten praten tijdens het eten (op de basisschool moesten wij zwijgen, terwijl de juffen zowel in de refter als in de leraarskamer luid zaten te babbelen (roddelen)). Die vraag leek me nu belachelijk en ik was blij dat ik mijn mond had gehouden.

Ina had intussen een tafeltje voor twee gevonden en kaapte het voor de ogen van een verbaasde vierdejaars weg. De jongen keek verbouwereerd en bedenkelijk, alvorens verder te slalommen tussen de tafeltjes. Ik vroeg me af wat hij überhaupt deed in de refter, want de vierdes aten pas een half uur later. Toen geloofde ik dus nog dat iedereen zich aan de regels hield - want waarom zou je dat niet doen?

"Kom op Ann, ga zitten", beval Ina en nam een slok van haar Sprite-flesje. Ik gehoorzaamde gewilig en schroefde de dop van mijn fruitsap. Ondertussen vroeg ik me af waarom ik Ina niet kende van de lagere school, aangezien ze in hetzelfde boerendorp als ik bleek te wonen. Hoe kon het dan dat ik haar nog nooit gezien had? Dat gebrek aan informatie frustreerde me en ik keek nadenkend naar haar gezicht terwijl ze in een boterham met kaas beet. Ze keek op, zag mijn blik en glimlachte. "Ik ben hier naar de basisschool geweest", zei ze bedaard en grinnikte om mijn verbaasde gezicht.

Ik had me geen betere eerste schooldag kunnen wensen.

0 reacties:

 
design by suckmylolly.com