woensdag 30 juni 2010

Negentien dubbelpunt zevenentwintig.
Oh, hoe oneerlijk is dit niet, denk ik als ik nog maar eens op het scherm kijk, of je niet al vaste grond onder je voeten hebt. Neen, blijkbaar blijf je nog even met je hoofd tussen de wolken.
Hoe oneerlijk is dit niet, dat ik hier moet vertrouwen op een rechthoekig scherm van amper een vierkante meter, en op niets anders dan dat.
Alsof je niet belangrijker bent.
Als het van mij afhing, begon er overal een luid alarm te loeien op het moment dat je terug op de grond kwam, als het van mij afhing moest heel de wereld dat meteen weten, dat je terug bij mij was.
Als het van mij afhing, was je hier al geweest.

De grijze rugleuning van het oncomfortabele stoeltje plakt aan mijn rug, en de hoop die ik dacht dat ik had, kleeft ondertussen ergens aan de onderkant van mijn voetzolen, wordt een beetje kleiner elke keer hij tegen de grond schuurt.
En als ik rechtsta en nog eens naar het bord slenter, een spoortje hoop achter me, alsof ik een slak ben, maar dan één die haar huis achterlaat in plaats van het mee te dragen.

De koffie die ik niet lust is lauw.
Het water waar je zo van houdt is warm.
En het bord dat ons uit elkaar houdt blijft maar rode cijfertjes toevoegen aan wat op dit moment jouw thuishaven is.

Ik kijk uit het raam, zoek je tussen de vogels die een beetje verloren rondcirkelen, maar de wattenwolken benemen mij het zicht, al weet ik niet of het die in mijn hoofd of daarbuiten zijn. De toren die je hierheen moet loodsen ziet er verdacht rustig uit. Moeten we daarop vertrouwen? Ik geloof er niets van.

Negentien dubbelpunt tweeëndertig.
Ik heb al zo vaak gezucht de voorbije twee uur dat ik zo meteen vast geen adem meer over zal hebben en dood neer ga vallen (wat dan ook maar dom zou zijn, gezien het feit dat je hier nu bijna bent.)
In de verte weer een grote stalen rugzak die jou niet bij zich heeft.
In de verte weer iets dat me niet kan schelen.

De allereerste keer dat ik hier was, was er een oud dametje dat de tijd hielp vooruitkruipen. Ze vertelde me gedurende die veertig minuten vertraging over haar kleinkinderen, die ergens ver weg van hier studeerden, en haar zoon die ze al zo lang niet meer gezien had, maar die haar we bleef mailen, omdat dat blijkbaar ook een soort van echt contact was.
Toen ze wegging, bedankte ze voor het gesprek en zei ze dat het lang geleden was dat ze nog zoveel gezegd had. Ik vroeg maar niet naar de mails die ze naar haar zoon verstuurde.
We weten allemaal wat echt is en wat niet.

Negentien dubbelpunt achtendertig.
Ik leun op een ijzeren staaf die ook geen verfrissing meer brengt, negeer het stemmetje in mijn hoofd dat me smeekt gewoon op de grond te gaan zitten.
Nee, daar doen we niet aan mee. Nog even en dan is het allemaal voorbij.
Nog even en dan kan het weer helemaal opnieuw beginnen.

Was het de tweede keer, dat we allebei de weg kwijt waren, ik weet het al niet meer. Er waren stiltes, onderweg naar huis, er was een twijfel in je woorden die ik nog niet kende.
Het regende, waarschijnlijk.
Het regent altijd op momenten dat de wereld wat trager draait.
Nu tolt alles om me heen, en zie je wel, de zon schijnt alsof ze hele dagen door niets anders te doen heeft.

Negentien dubbelpunt vijfenveertig.
Ik haal opgelucht adem als ik zie dat de rode cijfertjes verdwenen zijn en klem me steviger vast aan de staaf, alsof die me zal opvangen als het nodig zou zijn. Het zal niet nodig zijn – jij zal hier zijn.
Toch bijna.

Het teruggaan is altijd het moeilijkst, maar daar denk ik nu nog niet aan. Zoals altijd verstrijken er duizend uren tussen het landen van het vliegtuig en het verschijnen van de eerste persoon die de grond weer gevonden heeft, maar het deert niet. Ik wacht wel.
Daar ben ik echt heel goed in. Ik leun nonchalant voorover, alsof het allemaal niet zoveel uitmaakt en haal nog even een hand door mijn haren, die de zon ontdekt hebben en ze proberen te ontwijken door zo dicht mogelijk tegen mijn nek aan te kruipen.
Maar dit maakt allemaal niets uit – ik had hier net zo goed niet kunnen staan.

Alleen sta ik hier nu, en zo is dat dan.
Ik dacht dat je weggegaan was, en nu ben je dus terug, ben je ergens tussen mij en een wolk, daar vanboven (waar je god ook niet zult vinden, maar dat moet ik je nog vragen).
Weten we bijna hoe ver we van het pad zijn afgedwaald.
Weet ik bijna waarom ook alweer – jij en ik.

Denk ik:
Om de sterren (in je ogen), de wolken (in je denken), de zon (in je stem), en de hele wereld – nu, door de deur daar mij toe.

Ik heb je liever hier-
De lucht is toch te klein.

 
design by suckmylolly.com