zondag 18 juli 2010

http://niemandonwaarschijnlijker.tumblr.com

(Alter ego's gaan voorbij.)

vrijdag 2 juli 2010

“Waar ga je heen?”
“Ergens weg”, zegt ze en duikt met haar hoofd onder de lakens, klemt haar teddybeer nog wat steviger tegen zich aan en roept “Ahoi!” tegen niemand in het bijzonder.
Ze is zes. Voor haar een eeuwigheid, voor mij een tiende van wie ik ben.

Ik wil zeggen: niet nu. Nu moet je slapen en morgen weer wakker worden en de hele wereld overheersen, want zo gaat dat als je zes bent. Ze neemt mijn hand, kijkt me aan met de grootste ogen die ik al zag en glimlacht haar twee uitgevallen voorste tanden bloot. “Sst”, fluistert ze dan, “ik heb een boot voor ons gebouwd. Nu moet je vertellen.”

Vertellen – wat moet ik in godsnaam vertellen. Er valt niets t vertellen, niet over nu en al zeker niet over vroeger. En wat de wereld die nog komt betreft: waarom zou je moedwillig leugens vertellen, in de hoop dat ze dan waarheid worden?

“Maar het is zo’n mooie boot”, giechelt ze. En ik weet dat ik oké dan zal zeggen, haar zal vasthouden en in mijn hoofd zal graven naar iets dat de moeite waard is meegedeeld te worden.

“Oké dan.” Ze knikt, kruipt in mijn armen en grabbelt dan iets van het nachtkastje.
Oh nee. Niet weer.

De foto’s zijn vergeeld en vertellen niets meer, dus moet ik dat in hun plaats doen. Ze vindt er plezier in ze één voor één willekeurig aan te wijzen en te zeggen: “En deze? Maar deze dan? En die?” Tot nu toe heeft ze me van de laatste gespaard, maar hoe lang zal dat nog duren?

“En die?”

Zie je wel.

Het is weer lang geleden dat zijn ogen me nog zo intens aanstaarden. Op de foto kijkt me aan, hij kijkt weg van de echte ik. “Die ken je niet”, probeer ik luchtig en wil de pagina omdraaien, maar ze legt haar arm erop en vraagt, met iets van verbazing in haar stem: “En jij?”

“Ik wel”, wil ik zeggen, maar ik zeg niets. Ik ken de foto, ja. Maar stopt het daar niet? Ze legt haar hoofd op mijn bovenarm, volgt met haar wijsvinger de lijnen op onze foto. “Ik zal het vertellen”, zegt ze dan, en ik trek een wenkbrauw op. Ook goed.

Ze knikt, trekt het boek nog wat dichter naar zich toe en staart intens naar die vijf vierkante centimeter verleden. Ik trek haar wat dichter bij mezelf, hoop dat ze meer bij mij dan bij het verleden hoort en doe mijn best te luisteren als ze uiteindelijk, na zeker vijf minuten observeren, haar verhaal begint.

“Hij hield van je.”
Ze zucht tevreden en kijkt over haar schouder met een brede glimlach. Ik slik, schud mijn hoofd. “Niet echt. Dat heeft hij nooit gedaan. Daar was hij vrij standvastig in.” Ze fronst haar wenkbrauwen, kijkt nog eens terug en staart me dan aan met een ‘oh oma toch’-blik in haar ogen.

“Maar jawel. Kijk dan hoe hij kijkt.” Ze lacht tevreden en leunt weer tegen me aan. “Dat je dat niet ziet.”

Oh kleintje toch.

“Ik zeg niet dat hij nooit verliefd op me is geweest.”
“Was hij dat?” Verbazing en opgetogenheid in haar stem.
“Dat was hij.”

Ze schudt ongelovig haar hoofd, een beetje uit haar lood geslagen door het feit dat mensen door zóveel dingen onderscheiden kunnen worden.

“Maar hij hield niet van je.” Ik glimlach, een wist-je-dat-maar-glimlach.
“Weet je dat ooit zeker dan? Maar nee, ik denk het niet. Dat mocht hij niet.”
“Van zichzelf.”
“Van zichzelf.”

Ze zucht nog eens, leunt weer achteruit en mompelt, een beetje slaperig, een beetje weg van deze wereld: “Wat een idioot zeg. Je hebt hem zeker nooit die foto laten zien. Hoe hij keek.”

Ik glimlach opnieuw, leg het boek weg en til haar op. Als ik haar naar haar eigen slaapkamer breng, raakt ze even mijn wang aan, alsof zich daar een traan bevindt (misschien had dat zo moeten zijn.)

Hij heeft hem wel gezien, maar dat geeft niet. Ze kan niet het hele verhaal vertellen – ze kan niet alles weten.

Als ze haar hoofd verstopt in haar kussen, vlak voor ze weg zeilt naar ergens waar het waarschijnlijk beter is, mompelt ze nog: “Natuurlijk hield hij van je. Anders was er toch geen verhaal om te vertellen.”

Even blijf ik stilstaan. Dan draai ik me om, loop de kamer uit, de trap af.
Ga op zoek naar de theepot, staar uit het raam.
Denk: wat maakt het uit. Ze is zes.
Vraag me af wanneer ik zo oud ben geworden.

Ik heb op je gewacht, zei ze.
Ze had haar leesbril op, en het boek op haar schoot was op de grond gevallen toen ze recht gesprongen was om hem te vragen hoe zijn dag was geweest. Daardoor wist hij dat het waar was. Daardoor wist hij dat ze gewacht had en dat ze bang was geweest. Haar bladwijzer zat nog op dezelfde plaats als de avond ervoor.
Sorry, zei hij en liep langs haar heen zodat hij haar niet in de ogen zou moeten kijken, zelfs niet met haar leesbril als schild tussen hen in. De soep zal wel koud zijn, was alles wat ze antwoordde toen hij haar de rug toekeerde.
Het was alsof er gaten in haar stem zaten, alsof er stukjes van haar vantussen geknipt waren. Alsof bepaalde delen niet meer voldeden aan bepaalde criteria. Hij slikte en ging naar de keuken, waar de soep inderdaad zijn warmte had verloren. Het deerde niet. Niet helemaal.
Smakelijk, zei ze zacht toen hij aan tafel ging zitten en zijn avondeten naar binnen begon te lepelen. Hij antwoordde niet, glimlachte alleen maar afwezig en vroeg zich af wat hij moest doen, zeggen, hoe hij dit moest aanpakken.
Ze kwam tegenover hem zitten, haar boek gesloten naast zich, de leesbril er opgevouwen boven. Is er iets, vroeg ze, en keek hem afwachtend aan. Het schild was weg, hoe moest hij zich hieruit redden.
Hij keek even terug, sloeg toen snel zijn ogen weer neer en onderdrukte een diepe zucht. Nee, er was niets. Natuurlijk was er niets.

Hij had gedacht dat het zoveel makkelijker zou geweest zijn. Hoe minder ze me ziet, hoe makkelijker ze uiteindelijk zonder mij zal kunnen leven, had hij gedacht. Het was een wrede gedachte, hij was niet zeker of hij er spijt van had. Misschien alleen wat last van zijn geweten.
En toch. Hij keek op, ving haar blik en wist met de grootste moeite een klein glimlachje te produceren. Ik ga bij je weg, wou hij zeggen, maar hij zweeg. Ik zie je niet meer graag, kon hij het zo uitleggen? Er is een ander, wou hij toegeven, maar hij durfde niet. Dus bleef ze glimlachend naar hem zitten kijken, een beetje babbelend over vriendinnen en hun zorgen, en haar plannen voor het leven dat nog zou komen.
Hij knikte, zei af en toe dat het hem een goed plan leek en dacht: waar moet ik heen.

Ze vroeg: ben je morgen op tijd thuis, hij haalde zijn schouders op. Het wordt een drukke dag, beweerde hij, en iets over overuren. Ze beet op haar lip. Onder tafel verstuurde hij een sms’je, toch nog iets dat hij van zijn lessen godsdienst had geleerd.
Ik zie je haast niet meer. Ze liet de woorden zich vasthaken aan het tafelblad, eroverheen naar hem toe hakkelen en voor hem neerstorten. Ze stond op om zijn bord weg te nemen en wachtte niet op een antwoord. Ze wou er niet over praten, besefte hij opgelucht. Misschien begrijpt ze het wel. Hoopvol. Misschien weet ze het niet (naïef). Maar hoe klein is die kans – klein. En toch.
Toch. Hij keek haar na terwijl ze naar de kleine keuken liep, terug kwam met een kop koffie voor zichzelf. Was ze nu vermagerd? Of bijgekomen. Of was er niets veranderd, hij kon het niet meteen zeggen.
Ze vroeg: wil je koffie, gaf hem haar tas toen hij knikte. Wanneer zou hij weggaan? Hij deed alsof hij de suiker roerde terwijl hij daarover nadacht. Morgen. Overmorgen. Volgende week, volgende maand, volgend jaar. Hij was er nog niet helemaal over uit.
Ze kwam terug met nog een beker koffie, zette die op haar plaats en sloeg haar boek weer open. De uren gleden voorbij terwijl hij naar buiten staarde en zij haar letters analyseerde. Hij, uiteindelijk: ik ga slapen. Nog iets over moe zijn.

Er kwam niet meteen een antwoord. Uiteindelijk mompelde ze dat de soep morgen wel weer koud zou zijn, en dat ze langer zou wachten met het eten. Hij had daar niets op te zeggen, vroeg zich af waar de grote reiskoffer ergens lag. Hoeveel extra dozen zou hij dan nog nodig hebben? Had hij vrienden die hem wilden helpen verhuizen?
Had hij nog vrienden?

Uiteindelijk, toen hij wegging, keek ze hem na, haar leesbril tussen hen in. Liep met een halflege tas thee naar boven en ging op het halflege bed zitten. Er zat een put in de matras, en het raam sloot niet volledig, zag ze nu pas. Er zat een barst in de houten vloer en ze moest dringend het stof afnemen.
Geen soep vanavond, dacht ze stilletjes, stond weer op. Gleed met haar linkerhand over het raamkozijn en zag hem nog net de straat uitfietsen, slingerend, met de laatste kartonnen doos achterop zijn fiets.
Misschien moest ze maar eens glimlachen, schoot het door haar hoofd.
Misschien was het mooi geweest.
Ze glimlachte.

 
design by suckmylolly.com