zaterdag 27 juni 2009

029

Dinsdag 14 april Jaar 1

Nu het eindelijk warmer begon te worden, besloot ik dat ik Broer wel eens kon gaan opzoeken. Op de trein kwam ik naast een oud omaatje terecht dat me vriendelijk toeknikte en zich weer in haar tijdschrift verdiepte. Ik luisterde naar een triest liedje op mijn mp3-speler en dacht aan hoe alles nu verder moest. Ik had er geen idee van, besloot ik en wst niet goed of ik nu verdrietig of opgelucht moest zijn.

Broer had gezegd dat hij me op het station met zijn autootje zou komen oppikken, dus sms'te ik hem terwijl ik van de trein stapte. Onwillekeurig moest ik de hele tijd om me heen kijken terwijl ik naar de uitgang van het gebouw liep. Ik wist dat Iemand hier ook woonde en ik wist dat de kans reëel was dat ik hem zou tegenkomen (ook al was dat natuurlijk nog nooit gebeurd). Hij was nog steeds een vriend van Broer, en nu ik alle emoties van toen weer aan het oprakelen - en herbeleven - was, was hij weer degene waar ik instinctief steeds weer naar zocht. Ik dacht aan de jongen die ik op mijn werk elke dag zag en vroeg me af wat Iemand anders maakte. "Het feit dat hij hier niet is", zei een stemmetje achterin mijn hoofd, "alles wat gebeurd is en dat je hem nooit hebt kunnen uitleggen." Ik glimlachte wrang en ging op de treden voor het gebouw zitten om op Broer en zijn voertuig te wachten. Wat ik zou geven om nog eens een kwartier met hem te kunnen praten.

Broer was er na drie minuten. Ik stapte in en zette mijn tas tussen mijn voeten. "Dag zusje", glimlachte hij en draaide het sleuteltje om in het contact. Ik vroeg hoe het met hem ging. "Goed", antwoordde hij, "goed." Ik keek hem argwanend aan, vroeg me af of hij nu de waarheid sprak, gezien het nieuws dat we allebei een week eerder gekregen hadden.

"Mis je haar niet te erg?" vroeg ik voorzichtig. Broer haalde zijn schouders op en schakelde, misschien iets bruusker dan eigenlijk had gemoeten. Daarna keek hij mij kort aan en vroeg met een lichtjes onvaste stem, zo licht dat ik me afvroeg of ik me dat nu verbeeld had, hoe het ging. "Alles in orde", was mijn antwoord, dat nog minder zei dan het zijne. Broer glimlachte een glimlach die ik niet meteen begreep. "Ik heb toevallig net bezoek", zei hij toen, "maar dat is geen probleem." Dat leek me onwaarschijnlijk, maar ik vroeg toch maar wie het weerzien van Broer en mij zou verstoren. Hij noemde een naam waarvan ik ik pas na een paar seconden doorhad wie ermee bedoeld werd en ik sperde geschrokken mijn ogen open. "Maar! Had dat gezegd!" Broer maakte een geluid dat tussen een lach en een zucht inhing. "Als ik het gezegd had, was je helemaal niet langsgekomen en zou het nog eeuwen geduurd hebben eer ik je nog eens gezien had."

"Dramaqueen", protesteerde ik en keek uit het raampje, meer bewust dan onbewust de straat afzoekend. "Het is meer dan negen maanden geleden dat jullie elkaar nog gezien hebben", antwoordde Broer rustig, "nu zou dat toch moeten lukken." Hij parkeerde zijn auto zonder enige moeite en liep voor me uit naar de lift waarvan hij wist dat ik er bang in was. We zwegen allebei terwijl de lift omhoog ging. Ik vroeg me af of ik zou flauwvallen als ik mijn adem maar lang genoeg inhield.

Broer stak zijn sleutel in het slot en keek me toen waarschuwend aan. "Niet gillen." Ik deed een poging met mijn ogen te rollen, maar was zo bang dat ik zou gaan flauwvallen of overgeven dat ik gewoon eens knipperde. Broer glimlachte, blijkbaar heel trots op zichzelf (waarom was me een raadsel) en opende de deur. Ik trilde helemaal toen ik achter hem aan naar binnen liep en ongemakkelijk om me heen keek.

En daar zat hij. Hij zat met zijn rug naar ons toe en bladerde in wat waarschijnlijk een tijdschrift van Broer was. Broer gebaarde dat ik net als hij moest gaan zitten en kondigde luchtig aan dat hij dus terug was. Iemand keek geschrokken op en glimlachte ergens in onze richting. Ik ging braaf zitten en keek Broers kleine appartementje rond. Hij haalde een glas cola en twee bierflesjes uit de koelkast terwijl hij rustig praatte en af en toe een vraag stelde aan één van ons. Onze antwoorden waren kort. De spanning was te snijden. Ik bedacht me dat ik beter thuis was gebleven toen Iemand mijn blik ving en vroeg of alles goed was. Hij was altijd al degene die het liefst de vrede bewaarde. Ik antwoordde dat alles inderdaad goed was en herhaalde toen de vraag. "Alles onder controle", glimlachte hij en deed er toen weer het zwijgen toe. Broer zat ons geïnteresseerd gade te slaan. Ik wou dat ik hem kon slaan zonder dat het zou opvallen.

Hij was nog steeds dezelfde. Zijn haar was een paar centimeter langer dan zijn gewoonte was en zijn ogen gingen schichtiger van het ene voorwerp naar het andere dan ik me kon herinneren, maar zijn stem klonk nog steeds even kalm, zijn houding was nog steeds dezelfde en hij droeg nog steeds van die lelijke broeken die onvermijdelijk afzakten. Ik wist niet of ik daar blij om was. Ik had waarschijnlijk gehoopt dat hij iemand anders was,

Iemand en Broer begonnen te praten over een televisieprogramma dat ik niet gezien had en mensen die ik niet kende. Daarna ging het even over Zus. "Ja, hoe gaat het mer haar?" vroeg Iemand bezorgd en bracht zijn bierflesje naar zijn lippen. Broer schokschouderde een beetje. "Steeds beter, zegt ze."

"Ik moet er binnenkort nog maar eens heen", mompelde ik, niet erg enthousiast. Het was alweer te lang geleden. Broer knikte instemmend. We waren alledrie even stil. Iemand dronk veel sneller dan Broer. Ik dacht aan wat ik op het station gedacht had, aan hoe graag ik hem toen had willen zien. Hij voelde mijn blik en forceerde een kleine glimlach die ik niet kon plaatsen en die niet bij hem paste. Broer beweerde dat hij naar de wc moest en liet ons alleen. Wat studeer je nu weer, vroeg ik, ook al wist ik dat al lang. Hij noemde iets met veel wiskunde en wetenschappen. Ik vroeg me af waarom iemand zo'n saaie richting zou willen volgen, maar zei niets. Hij vroeg niet "en jij", goddank. Hij vroeg of ik dacht dat alles in orde was met Broer. "Natuurlijk is alles oké", zei die laatste en ging weer zitten. Ik meende dat ik Iemand zag blozen, maar dat was nog onwaarschijnlijker dan wat Broer net gezegd had.

"Ik ga maar eens naar huis", mompelde Iemand en stond op. Ik knikte en deed mijn mond open om te zeggen dat het fijn geweest was hem nog eens te zien.

"Wacht!" We keken allebei verbaasd naar Broer. Hij opende zijn mond en sloot hem weer, friemelde verlegen aan de rand van zijn bierflesje. "Wat?" vroeg Iemand en ging weer zitten. Broer kuchte. "Ik moet jullie nog iets zeggen." Ik zag Iemand zijn typische nieuwsgierige gezicht trekken en keek ongemakkelijk naar Broer, die zenuwachtig van mij naar Iemand en terug keek.

"Ik ga naar Brazilië." Iemand trok glimlachend een wenkbrauw op, alsof hij dat allemaal al lang uitgedokterd had, ik herstelde me na een geschrokken kreet en vroeg plagerig: "Maar je mist haar niet?" Broer glimlachte. "Jawel", zei hij, "jawel, ik mis haar wel. En daarom ga ik haar achterna."

vrijdag 26 juni 2009

028

Zaterdag 12 april Jaar 1


"Is er niemand die jou gezelschap wil houden?" vroeg Iemand verbaasd. Ik ging naast hem op het stenen randje van het grasveld zitten en zei iets over Ina die naar de bijles wiskunde was en dat ik dat beter ook kon doen, maar dat het nu dus te laat was. "Zo", was alles wat hij zei en legde zijn gsm als mp3-speler tussen ons in. Als je dat subtiel doet, mag dat. Zogezegd.

"Hoe ging je groepswerk?" Als je dat subtiel vraagt, mag dat. Zogezegd. "Hoe gaan groepswerken meestal", antwoordde hij schouderophalend, "internet dat uitvalt en de printer die leeg is." Het was niet zijn internet waar ik in geïnteresseerd was geweest (alhoewel alles in verband met Iemand me interesseerde), maar ik wist niet hoe ik het gesprek nu subtiel in de juiste richting moest sturen, dus zweeg ik maar, tot Iemand plots rechtveerde en wees: "Kijk, dat is Sara." Ik keek op van de grassprietjes die ik aan het bestuderen was geweest en deed mijn best vriendelijk te glimlachen naar het meisje dat op ons toe kwam gelopen, ook al wist ik meteen dat ik haar niet aardig vond.


"Ann, Sara, Sara, Ann." Iemand gebaarde van mij naar haar en terug. Sara glimlachte breed naar mij en zei iets in de trant van "Nu weet ik dus wie je bent." Ik glimlachte terug en zei niets.

Sara was inderdaad blond. Haar haar was op kinlengte geknipt en ze had blauwe ogen en een frêle gezichtje. Ze droeg toen een skinny jeans die ik meteen lelijk vond (ik vind dat soort broeken sowieso nooit mooi, maar het stond haar ook gewoon niet) en een dikke zwarte jas die iedereen had. Ik keek naar mijn eigen blauwe jas, een kleur die dit jaar naar het schijnt helemaal verkeerd was (maar wie koopt er nu elk jaar een nieuwe winterjas?) en vroeg me af of het dat was wat haar zo leuk maakte, dat ze net zoals iedereen was.

Terwijl Sara praatte (het was waar wat Broer gezegd had, ze praatte inderdaad veel) over hun groepswerk en het vak dat ze net gehad hadden (geschiedenis, blijkbaar een echte marteling) waren het vooral haar ogen die me opvielen. Ze had levendige, sprekende ogen en ze keek Iemand de hele tijd (maar echt de héle tijd) recht aan, alsof hij de enige was tegen wie ze sprak. En Iemand keek terug (ze hadden dus dezelfde gewoonte, besefte ik, ze keken allebei mensen recht aan als ze tegen hen spraken), en hij lachtte en maakte grappen en verwijzingen die ik niet begreep. Af en toe keek hij nog eens in mijn richting, alsof hij zich ervan wou vergewissen dat ik er nog was (of, dacht ik, misschien wil hij dat ik zie hoe goed ze met elkaar kunnen opschieten en wil hij me ontmoedigen, maar dat was gewoon een typische Ann-gedachte).

Na een paar minuten nam Sara Iemand zijn gsm en ging zelf op zoek naar muziek die haar beviel. Ik vroeg me af of hij mij dat zou laten doen. Ze zette een nummer op waarvan ik wist dat het Iemand het verschrikkelijk vond. Hij glimlachte en keek naar haar terwijl ze over het toestelletje gebogen zat. En toen besefte ik zo plots dat de tranen in mijn ogen schoten dat Sara en ik geen grotere tegenpolen hadden kunnen zijn, en dat Iemand op Sara verliefd was


Je gaat er altijd vanuit dat mensen op je zullen wachten. Dat er een kracht is waar wij geen weet van hebben die ervoor zal zorgen dat alles goedkomt en dat op het einde alles is zoals het zou moeten zijn. Ik geloofde dat toch, in elk geval, en ik denk veel mensen met mij. Hoe zou je in deze wereld kunnen overleven als je weet dat alles verkeerd zal gaan?

Waarschijnlijk had ik Iemand overschat, geïdealiseerd en was ik ervan uitgegaan dat hij wist dat ik hem graag zag, dat hij dat besefte en dat hij geen ander vriendinnetje zou krijgen. Ik dacht dat ik tijd had. Ook al was ik al drie jaar aan het twijfelen, ik dacht dat ik nog een beetje meer tijd had.

Ik had op voorhand wel kunnen bedenken dat Iemand niet zou blijven wachten, en ik had moeten beseffen dat mensen hun geduld niet onuitputtelijk is, maar dat is net hetgeen wat ervoor zorgt dat je vooruit blijft gaan. Natuurlijk doet het pijn, en alles gaat zo vaak verkeerd. Maar ik ben een dromer, dus ik kan niet stoppen met geloven in een betere wereld, meer kansen, minder twijfels. Uiteindelijk heb je nooit een garantie dat de dingen juist zullen gaan, het is alleen maar de mogelijkheid daartoe die ervoor zorgt dat je blijft vasthouden.


"Het kan nog alle kanten uit", zei Ina wijs. Ze was een tijdje stil geweest toen ik haar over mijn vermoedens verteld had. We zaten op mijn kamer, ik hing tegen mijn bed en zij zat op de vensterbank. "Liefst de goede", mompelde ik en gooide met een verdwaalde knuffelbeer. "Zorg daar zelf dan voor." Dat was een stomme opmerking. Ik gaf geen antwoord, maar keek haar aan. Ze zag er moe uit, en ze leek niet meer op zichzelf. "Is er iets?" vroeg ik en analyseerde onderzoekend haar reactie. Ze haalde haar schouders op. "Ruzie thuis." Ik kon zien dat ze loog, maar ik was te bang voor wat ze anders wou zeggen. "Tja, ouders", antwoordde ik dus zacht, en zei dat ze wel bij ons mocht blijven eten. Ina glimlachte en knikte, vroeg lachend wat ze toch zonder mij zou doen. Dat deed mij aarzelen, want ik had altijd het gevoel dat ik het Ina veel moeilijker maakte dan zij mij. "Zo'n goede vriendin ben ik nu ook weer niet", mompelde ik dus maar, maar ik zei opnieuw niet wat ik eigenlijk wou zeggen. Dat Ina misschien een verkeerd beeld van mij had, dat ze me beter voorstelde dan ik eigenlijk was, en dat ze me op een dag een keer goed zou bekijken en dan zou zeggen 'huh, waarom ga ik in godsnaam al zo lang met zóiets om' en zou maken dat ze wegkwam. Ina is er het type niet voor, maar je moet niet bij mensen blijven die je ongelukkig maken. Dat is slecht voor je.


Op het moment dat ik nog iets ging zeggen kwam Broer binnen. Hij had nog steeds niet leren kloppen. Hij glimlachte naar Ina en zei dat er telefoon was voor mij. "Voor mij?" vroeg ik verwonderd en keek naar mijn gsm, die toch geen enkel geluid gemaakt had. "Wie is het?" Broer mompelde iets dat ik niet meteen begreep en gooide me toen het toestel toe, waarna hij een gesprek begon met Ina.

"Hallo met Ann?" vroeg ik voorzichtig aan de telefoon. Ik hield niet van bellen, zeker niet als ik niet wist wie zich aan de andere kant van de verbinding bevond. "Dag Ann", zei een stem die mij vaag bekend voorkwam. Ik fronste mijn wenkbrauwen. "Met wie spreek ik?"

"Je spreekt met Warre", zei de stem en ik fronste nog meer, "is je zus thuis?"

"Waarom vraag je dat niet aan Broer?" vroeg ik verbaasd en keek die laatste boos aan. Hij keek verward.

"Dat heb ik gedaan, maar ik was vergeten dat hij twee zussen heeft", klonk het antwoord. Ik lachte en kwam overeind. "Moment."

"Zus!" riep ik in de gang, tokkelde op haar kamerdeur en duwde die open. "Zus, telefoon voor jou." Zus keek op van haar schoolwerk en stak haar hand uit. "Wie?"

"Warre", antwoordde ik en en ging toen weer terug naar Broer en Ina, die een film die ik niet kende aan het bespreken waren. "Hij had Zus nodig, niet mij", legde ik uit. Broer trok een verbaasd gezicht. "Maar hij vroeg naar jou?" Ik schudde mijn hoofd. "Je hebt twee zussen. Hij vroeg naar Zus." Broer rolde met zijn ogen. "Ann, ik ben niet doof, hij vroeg of hij Ann kon spreken." Daar moest ik even over nadenken. "Je zal dat dan wel verkeerd begrepen hebben", besloot ik en ging weer zitten, omdat dat de veiligste oplossing was nu.

"Misschien heb jij het wel verkeerd begrepen", glimlachte Ina. Ik gromde iets over samenspannen en oneerlijkheid. Ze glimlachte onschuldig. Broer stond weer op en liep haastig naar de deur. "Ik heb nog schoolwerk", deelde hij mij en verdween toen. Ik begreep het niet, maar Ina haar blik zei dat ik er misschien beter niet achter vroeg.

donderdag 25 juni 2009

027

Donderdag 10 april Jaar 1


December

"Ann, waarom wou je me nu zo absoluut spreken?" vroeg Broer half verveeld toen ik naast hem aan de computer ging zitten en nieuwsgierig op zijn scherm keek. Hij was een stom tennisspelletje aan het spelen, en hij verloor nog ook. "Je verliest", zei ik. "Dat is omdat ik, in tegenstelling tot jou, mezelf uitdaag en de moeilijkheidsgraadbalkjes moeilijker zet, terwijl jij de moeilijkheid op nul zet", antwoordde hij. Ik zweeg. Hij keek me van opzij aan en haalde toen zijn schouders op. "Dan niet."

"Wie is Sara?" onderbrak ik hem in zijn volgende zin. Broer aarzelde en staarde zwijgend naar zijn scherm. Game over, werd hem verteld. "Een vriendin van Iemand", zei hij voorzichtig terwijl hij zijn balkjes weer volsleepte. "Gewoon een vriendin?" Hij haalde zijn schouders op. "Dat zal wel zeker. Waarom vraag je hem dat zelf niet?" Ik zweeg, want hij wist heel goed waarom ik hem dat zelf niet vroeg.

"Ik weet niet hoe het zit tussen Iemand en Sara", besloot Broer uiteindelijk, "sorry." Ik wist niet of de sorry gemeend was, maar ging er ook niet naar vragen, dus trok ik me terug in mijn kamer en deed alsof ik een boek las terwijl ik Ina sms'te met de vraag wat ik nu moest doen. Kalm blijven, zei ze, alleen kalmte kan je redden. En niet teveel nadenken. Dat was vast een grap, bedacht ik en keek verstoord op toen Broer binnenkwam. "Wat?" Hij reageerde niet op mijn botte vraag, maar leunde tegen mijn vensterbank en bleef daar een tijdje nadenkend staan. "Wat voor iemand is ze?" vroeg ik toen plots. Broer keek me kort aan en haalde toen zijn schouders op. "Weet ik veel. Ik heb haar één keer gezien. Ze is blond. Ze praat veel." Hij haalde zijn schouders nog een keer op om aan te geven dat hij het dus ook niet wist. "Vraag het hem zelf", herhaalde hij nog eens en ging toen weer weg.

Broer moet je gehoorzamen, heb ik al eens gezegd.


"Ga je weg?" vroeg ik toen Iemand opstond en zijn fiets overeind trok. Het was kwart na vier, en ik stond te wachten op Ina aan het begin van het fietspad. "Ik heb een groepswerk", antwoordde hij, "met Sara, en anders kom ik te laat." Ik beet op mijn lip, dacht aan wat broer gezegd had en keek hem na terwijl hij zijn hand opstak en aanstalten maakte om weg te fietsen. "Je moet haar eens voorstellen", flapte ik eruit. "Sara." Iemand keek om, staarde me twee seconden aan en knikte toen een beetje weifelend. "Oke." En daarna ging hij weg.

"Volgens mij heeft Iemand me door", zei ik tegen Ina zodra ik haar zag. Ik had verwacht dat ze zou schrikken, of op zijn minst verbaasd zou zijn, maar ze knikte alleen maar. "Eindelijk." Ik trok een verontwaardigd gezicht. "Hoezo eindelijk? Hij mag dat helemaal niet weten!" Ina zuchtte, haar Ann-heeft-het-weer-eens-niet-door-en-het-is-nog-zo-logisch-zucht. "Natuurlijk moet hij dat weten. Dat is wel zo praktisch en zo." Ik rolde met mijn ogen, maar kon geen antwoord bedenken dat minstens even waar was.


"Hoi, ik ben Warre."

Verbaasd draaide ik me om en deed een poging vriendelijk te glimlachen naar de jongen die het gesprek van mij en Zus verstoord had. Hij droeg geen bril vandaag en ook al had hij zich net vriendelijk voorgesteld, hij had blijkbaar geen zin om te glimlachen, dus deed ik dat maar in zijn plaats. "Ann."

"Klasgenoot", legde Zus uit toen ik haar aankeek en herhaalde toen nog eens dat ik zeker tegen mama en papa moest zeggend dat ze later thuis moest zijn omdat ze met haar vriendje naar de kermis ging. Ik vroeg maar niet welk vriendje dat dat was, want ondertussen was ik de tel kwijtgeraakt. Daarna vroeg ze aan Warre of hij haar cursus bijhad, waarop Warre op zijn beurt aan mij vroeg of ik de zus van Zus was. Ik knikte. "Jullie lijken helemaal niet op elkaar", zei hij verbaasd en keek van mij naar Zus en van Zus naar mij. Zus rolde met haar ogen en herhaalde haar vraag over de cursus. Warre keek nog even naar mij (ik keek naar de grond, want de grond en ik zijn altijd al beste vriendjes geweest) en antwoordde toen dat hij haar die in de klas wel zou geven. Daarna vroeg hij aan mij of Zus een leuke zus was. Met al mijn sociale talenten keek ik hem eerst aan alsof hij gek was geworden en mompelde toen dat dat wel meeviel. Zus gaf me een goedbedoelde duw tegen mijn schouder.

Later die dag kwam ik hem nog tegen in de gang. Hij knipoogde en zei dag Ann.

"Is dat niet die enge jongen?" vroeg Ina verbaasd. Ik antwoordde bevestigend.


Ik was 15 en ik geloofde nog in Sinterklaas.

Dat zei men toch. Dat ik nog in sprookjes geloofde. En in Sinterklaas.

Ik heb lang in de Heilige Man geloofd, zelfs nog lang nadat mijn ouders me verteld hadden dat dat eigenlijk niet hoefde. Ik dacht dat ik deel uitmaakte van een select groepje dat zich niet liet ompraten door al die stomme oude mensen. Ik dacht de Sint alleen maar zou ophouden met langskomen als jij ophield met in hem te geloven en dat al die stomme gevallen in mijn klas, die om ter luidst riepen dat ze al die kinderverhaaltjes maar flauwekul vonden, er niets van kenden. Om mezelf te bewijzen zette ik een paar avonden voor 6 december mijn schoen met een brief zonder iets tegen mijn ouders te zeggen.

Toen leerde ik dat opgroeien geen keuze maar een verplichting is. En dat je het noodlot beter niet kan uitdagen, maar je gewoon je mond moet houden.

Een jaar en een half later ging ik, met nog minder levenswijsheid dan eerst, naar de middelbare school. En daar leerde ik hem - nog eens drie jaar en een beetje later - kennen.

Ik was zo naïef. Zo klein. Toen dacht ik nog dat alle mensen goed en lief en vriendelijk waren. Als een rare man me een snoepje had aangeboden, was ik waarschijnlijk samen met hem gezellig een potje gaan zitten huilen van ontroering.

Ik weet niet of hij zich mij nog herinnert.

Ik hem wel.

zaterdag 13 juni 2009

026

Dinsdag 8 april jaar 1

Een paar dagen later ging ik 's avonds babysitten op drie kleine kindjes van een vroegere leerkracht.

Normaal zou ik zo'n dingen niet doen, normaal zou ik willen dat leerkrachten leerkrachten bleven en al de rest uit de weg gaan. Alleen lag het nu anders, omdat leerkrachten heel af en toe niet alleen leerkrachten zijn, maar je ook echt iets willen bijbrengen, je echt willen doen nadenken en niet willen dat je hun lokaal uitgaat voor je kunt zeggen dat je niet alleen nutteloze feiten geleerd hebt, maar dat je ook meer weet over de wereld om je heen. Ik heb zo maar een paar leerkrachten gehad, waarvan één mijn leerkracht Latijn van dat jaar. Verder was er de leerkracht geschiedenis waar ik al over gesproken heb, en dan deze.

Hij was zowel een vriend van mijn ouders als mijn leerkracht van het zesde leerjaar. Ik noemde hem nog steeds meester, omdat mensen volgens mij maar één aanspreking hebben die bij hen past, en ook gewoon omdat het zo raar klonk om hem niet zo te noemen. "Dag Ann", groette hij toen hij de deur opende. Ik stond nog maar net in de gang toen hij al een filosofisch onderwerp op mij afvuurde, want daar waren wij goed in. De kindjes zelf waren vrolijk en verlegen, het jongste stak haar duim in haar mond en verborg zich achter de benen van haar mama terwijl de twee andere me nieuwsgierig aankeken en zich duidelijk afvroegen of ik wel normaal was. Godzijdank heb ik hen daar nooit een antwoord op moeten geven.

"Alles goed op school?" vroeg de leerkracht en keek afwezig naar zijn vrouw, die zich afvroeg waar ze de kaarten voor het toneelstuk nu weer had gelaten. Ik knikte, haalde mijn schouders op. "Bijna examens, dat kan altijd beter." Hij knikte, dacht mijmerend aan zijn eigen goede oude tijd. "Heb jij nu al mondeling Latijn?" Ik schudde mijn hoofd. "Aan het einde van het jaar pas", en voegde er heel stil 'godzijdank' aan toe terwijl het middelste kindje op de zetel sprong, deed alsof ze een schip kaapte en toen met haar liefste glimlach aan haar papa vroeg of ze straks heel alsjeblieft een beetje chips mochten eten. Ik glimlachte en knipoogde naar het jongst meisje, dat breed glimlachte en zich toen weer verstopte.

Eens hun ouders vertrokken waren, nestelden de twee meisjes zich in de sofa terwijl hun grote broer met zijn autootjes ging zitten spelen. Het kleinste meisje kroop stilletjes en haast onopvallend op mijn schoot en stak haar duim in haar mond. Ik glimlachte, haalde een hand door haar haren en babbelde vrolijk met hen mee over kinderliedjes, beste en allerbeste vriendinnen en hinkelen op de speelplaats. Een mens moet zijn prioriteiten kennen.

Later, toen ik al dat jong geweld er toch min of meer van had kunnen overtuigen dat slapen goed voor je was (af en toe moest ik hen zeggen dat je niet in slaap viel door te fluisteren) ruimde ik hu rommel op, vouwde hun kleren op en vond een stapeltje koelkastpoëzie waar ik me een tijdje mee bezighield. De film op tv was er één van het thrillergenre, maar in plaats van de televisie op een andere zender te zetten had ik per ongeluk op de uit-knop geduwd, en daarna kreeg ik hem niet meer aan de praat, dus speelde ik noodgedwongen met stapeltjes woorden en maakte de meest onlogische zinnen. Uiteindelijk vormde ik 'Het liefste verdriet blijft een zwart verhaal.' Ik slikte, bedacht dat ik misschien toch de oud was voor zo'n kinderspelletjes en legde de woorden weer op één stapel.

Daarna kreeg ik de tv toch weer aan de praat (er zit ook een knop op het ding zelf) en luisterde naar een politicus die zei dat de jeugd van tegenwoordig zich van de maatschappij niets maar aantrok, en niets van de wereld kende. Ik siste hem toe dat dat misschien door zíjn onderwijssysteem kwam, dat we beter een uur wereldkennis zouden krijgen in plaats van het herkennen van renaissancemuziek, en daarna schreef ik voor mijn Doos:

En soms word ik echt ziek van het systeem in ons land. Hoe iedereen alles voor iedereen behalve zichzelf naar de knoppen helpt en daarna dan niet eens anderen maar alleen zichzelf een hand boven het hoofd houdt. Politici menen dat ze de wereld kunnen veranderen, en maken alles dan alleen maar erger. En de jeugd van tegenwoordig, die opgegroeid is met ellende op televisie en chaos om zich heen, die kennen dan zogezegd hun waarden en principes niet meer. In een wereld waarin iedereen zichzelf verloochent en niemand nog weet welke kant we nu eigenlijk uit moeten zouden wij degenen moeten zijn die hun hoofd boven water houden en de volwassenen weer op het juiste spoor trekken. Terwijl wij woordenlijsten vanbuiten leren en de meesten van ons niet eens het verschil kennen tussen politiek en leugens (if at all), ruïneren zij onze wereld voor later, en terwijl ze zelf nep en zonder idealen zijn tot in de kist, zijn wij de verdorven generatie. Terwijl we niet snel genoeg kunnen opgroeien, ouders zo snel mogelijk hun vrijheid terug willen, wordt er geklaagd over onze grote mond, onze kritiek, dat we de wereld willen verbeteren zonder dat we er iets van afweten. Leerkrachten zeggen dat we kritisch mogen zijn, maar eigenlijk willen ze vooral dat we hen gelijk geven. We mogen wel idealistisch zijn en ons inzetten voor de goede zaak, maar alleen als het niet te erg opvalt, of als anderen er voordeel uit kunnen halen.

Ik wil later niet zeggen dat gelukkig zijn het belangrijkste is, terwijl eigenlijk niemand, jij niet en ik niet, nog weet hoe dat moet. Als er verandering komt, zal dat van ons moeten komen. Het zijn wij die de wereld moeten laten weten dat wij later óók nog een plek om van te houden willen. 'De jeugd van tegenwoordig' geeft wél om de wereld, we krijgen alleen de kans niet.

maandag 8 juni 2009

025

Zondag 6 april Jaar 1

Ik zat nog steeds op de grond naast mijn Doos, met mijn hoofd op mijn knieën toen Broer klopte en meteen de deur opende. "Anneke?" Ik wist niet wat hij zou gaan zeggen, maar ik wou het ook niet weten, dus schudde ik verwoed mijn hoofd en keek naar mijn knieën toen hij tóch binnenkwam. "Ann", herhaalde hij, ditmaal met een duidelijke bezorgdheid in zijn stem. "Nee. Niks." Broer ging weer weg, maar hij kwam weer terug, met de telefoon en een strenge blik op zijn gezicht. "Ina bellen", was alles wat hij zei. Ik legde de telefoon naast me neer en verbeet een opmerking over hoe Ina en Broer samenspanden. Soms moet je je mond houden.

Soms kan je maar beter niets doen.

Of zijn.


Ik belde Ina niet, en ik wist dat Broer dat wist omdat zij mij belde. Ze deed niet eens haar best om te doen alsof ze van niets wist. "Zal ik naar daar komen?" vroeg ze. "Of ga je me dan buitengooien?" Ik wist het niet. Ze bleef lang stil. "Ann, als je denkt dat het verkeerd gaat, maak het dan beter", zei ze uiteindelijk. "Want dat is natuurlijk zo gemakkelijk", antwoordde ik sarcastisch en keek kwaad naar een oude knuffel die mij vanop een kast aankeek. "Dat heb ik niet gezegd." Ik hoorde haar aarzelen, zacht iets zeggen tegen iemand bij haar in de buurt, een ouder waarschijnlijk. "De dingen gaan zoals ze dat willen", besloot ze, "maar jij gaat ermee om zoals jij dat wil." Daarna moest ze ophangen. Ik zat een tijdje naar een foto van mij en Ina die ik had opgehangen te kijken, een foto waar we allebei een rood T-shirt droegen en lachten alsof er niets anders was dan wij en wat wij belangrijk vonden.

Er is altijd vanalles, maar nooit genoeg.

Er is altijd veel te veel, en nooit het juiste.


Ik trippelde de gang door naar Broer zijn kamer, vergat weer eens te kloppen en ging dan maar zo naar binnen. "Zus, ik maak me zorgen om Anneke", zei hij zonder om te kijken van zijn computer, wat mij zowel een beetje verdrietig als warm vanbinnen maakte. "Je mag mij alleen Anneke noemen als je het tegen mij hebt", zei ik dus maar en liep naar hem toe zodat ik over zijn schouder kon leunen om zogezegd te kunnen kijken wat hij deed, terwijl ik hem dus een onopvallende knuffel gaf. Hij legde zijn linkerhand op mijn pols, waarmee hij liet merken dat hij me doorhad en leunde een beetje achteruit. "Wat doe je?" vroeg ik met een knikje naar zijn beeldscherm. "Me vervelen. Wat doe jij?" Ik glimlachte en ging op Broer zijn bed zitten. "Je verdenken van een complot." Broer lachte op het moment dat Zus binnenkwam. Ze glimlachte naar mij en zei tegen hem dat zijn gsm al een paar keer gerinkeld had, waarna ze hem die toegooide. Broer is altijd al de meest handige van ons allemaal geweest.


Terwijl Broer naar zijn gemiste oproepen keek en stilletjes glimlachte hield ik hem scherp in de gaten. "Heb je Ina nu gebeld?" vroeg hij terwijl hij een sms'je typte en me met een half oog aankeek. "Nee, zij heeft mij gebeld. Ik vraag me af waarom." Broer lachte opnieuw. "Ik met al mijn invloed." Daar moest ik wel om glimlachen. "Ze zegt dat het mijn schuld is als ik ongelukkig ben." Broer keek op van zijn gsm en trok zijn wenkbrauwen op. "Is dat dan niet zo?" Ik wierp hem een kwade blik toe. "Ben je ongelukkig?" ging hij verder. Ik dacht aan wat ik in mijn Doos schreef en haalde mijn schouders op. "Soms. Maar jij toch ook. En Zus. En Ina. Iedereen. Iemand." Broer keek geamuseerd. "Plaats jij Iemand apart van iedereen?" Daar reageerde ik maar niet op.


Toen ik later die avond naar een dom programma dat me niet interesseerde zat te kijken kwam mama naast me zitten, drukte een kus op mijn hoofd en fluisterde dat ze me toch wel lief vond. Ik voelde tranen opkomen en deed net alsof ik naar de wc moest. Je moet wel een echte trut zijn, zei ik droevig tegen mijn spiegelbeeld. Later kreeg ik nog een sms'je van Iemand. Dat hij gehoord had dat er iets mis was, en dat hij hoopte dat het goed kwam. En dat hij mij wél een lief meisje vond en hij met al zijn levenswijsheid toch zeker wel veel belangrijker was. Daar moest ik om lachen en daar werd ik heel blij van - omdat niets went en uiteindelijk niets overgaat.



Ina huilde toen ik de dag erna op school kwam.

Ik had Ina nog nooit zien huilen, en ik had het ook niet meteen verwacht, dus slaakte ik een geschrokken kreet, sloeg mijn armen om haar heen en keek met grote ogen naar Iemand, die samen met Ina met de bus op school was gekomen. Hij kon ook alleen maar zijn schouders ophalen. "Ina", zei ik geschrokken, "Ina, wat is er!" Ze haalde schokkend adem, veegde met de blauwe mouw van haar jas over haar gezicht en begon haperend een hele uitleg te doen waar ik geen woord van begreep. Ik wierp nogmaals een blik op Iemand, die hulpeloos zijn schouders ophaalde. "Ina", smeekte ik nog een keer, "ga even zitten, haal even adem." Er ontsnapten haar nog een paar ongecontroleerde snikken, maar toen kreeg ze zichzelf toch terug weer in de hand en haalde een paar keer beverig adem. Toen slikte ze en zuchtte eens diep. Zowel Iemand als ik keken haar geschrokken in, al was ik weer de bulldozer en hij eerder een theelepeltje.

"Wat is er?" herhaalde ik nog eens, mijn hoofd vol zorgen, terwijl ik wanhopig mijn best deed niet te panikeren. Ina schudde achtereenvolgens haar hoofd, haalde haar schouders op en begon opnieuw te huilen. Er vlogen krachttermen door mijn hoofd die ik maar niet ga herhalen, en zowel Iemand als ik hadden de reflex haar te knuffelen en tegen ons aan te trekken. Ina is een sterke, een lieve, en je kan niet anders dan van haar houden. Dat is wat Iemand mij later zei, toen Ina niet in de buurt was, ik hem hard aan zijn arm trok en gilde waarom hij niet gemerkt had dat er iets mis was.


We kwamen die dag niet meer te weten wat er mis was. En de dag daarna ook niet.

En daarna was ik zo bang geworden dat het nog veel erger werd.

zaterdag 6 juni 2009

024

Vrijdag 4 april Jaar 1

"BROER!" Broer keek verstoord op toen ik zijn kamer kwam binnengedenderd en met zoveel geweld op hem toestormde dat Kat, die op zijn bureau had gezeten, besloot een ander onderkomen te gaan zoeken. "Anneke, ik leer", antwoordde Broer geïrriteerd en gebaarde dat ik weer moest weggaan. "Kan me niet schelen." Broer rolde met zijn ogen en draaide zich weer weg van mij. "Als het over Iemand gaat, ga je maar terug weg. Die kan nog wel even wachten."


"Dat kan hij niet", besloot ik, ging op Broers bed zitten en probeerde te bedenken hoe ik dit aan boord ging leggen. "Ik maak me zorgen", begon ik. Broer draaide zich weer om, keek me een moment aan en zuchtte toen. "Dat doet iedereen." Ik zweeg even en aarzelde. "Ik heb nu even geen tijd, Anneke", ging hij verder, "dus kom straks nog eens terug." Broer was waarschijnlijk zenuwachtig voor iets, of misschien ook niet, maar in elk geval vond ik dat hij moest luisteren. Hij bleef me negeren tot ik dan maar de trap af denderde en kwaad met een boek aan de keukentafel ging zitten.


"Waarom zit jij nu hier?" vroeg mama verbaasd toen ze even later de keuken in kwam met een lege kop koffie. Het zag ernaar uit dat zowel zij als papa de komende weken weer veel tijd achter hun computer zouden doorbrengen om alle problemen behalve de onze op te lossen. "Omdat Broer geen tijd heeft voor mij." Mama lachte, zette het koffiezetapparaat aan en ging tegenover mij aan tafel zitten. Omdat ze toch moest wachten, en omdat het niet moeilijk was te zien dat er (weer) iets mis was. "Alles in orde, Anneke?" Ik keek op van het steeltje van mijn appel, waarmee ik ingewikkelde tekeningen op het tafelblad op het tafelblad had getekend en haalde mijn schouders op. "Min of meer." Het was even stil tussen ons, terwijl we allebei luisterden naar het zachte gerochel van het koffieapparaat. "Je bent aan het liegen", zei mama toen zacht. Ik was verbaasd door de trieste blik in haar ogen en staarde weer besluiteloos naar het tafelblad. "Het is niet zo belangrijk", mompelde ik en haalde een hand door mijn haar. Misschien moest ik het maar weer eens kort laten knippen.


"Belangrijk genoeg om er met Broer over te praten", antwoordde mama. Nu was het mijn beurt om verbaasd te zijn. "Mag dat niet?" Het klonk te scherp, en ik kon meteen aan mama zien dat ik het niet had mogen zeggen. "Natuurlijk wel." Ze stond weer op en ging aan het koffiezetapparaat kunnen doen. "Je zou dat misschien ook eens met mij kunnen doen." Ik staarde naar haar rug, deed besluiteloos mijn mond open en flapte er toen uit: "Jij bent druk." Mama draaide zich om alsof ze gestoken was door een wesp en kneep haar ogen tot spleetjes. "Jij loopt hier altijd met een gezicht tot de grond, niet ik! Jij bent degene die nooit antwoordt als ik vraag of er iets is, jij loopt hier rond alsof je zo verheven bent boven ons allemaal!"


Ik voelde mijn mond lichtjes openzakken toen ze dat zei, en het eerste wat ik dacht was: 'joepie, nog iemand voor wie het allemaal verkeerd is.' Mama ging nog verder. Dat ik ondankbaar was, dat als ik niet mijn best deed gelukkig te zijn, ik het ook nooit zou worden, dat ik arrogant deed en op iedereen neerkeek. Op het einde huilde zij en was ik alleen maar kwaad. "Als jij op school vrolijk kan zijn en met iedereen kan komen, waarom kan dat met ons dan niet!" Op dat moment draaide ik me om en rende de trap terug op. Ze riep me nog na dat ik nu onmiddellijk moest terugkomen en dat weglopen laf en absoluut niet volwassen was, maar ik heb toch al nooit volwassen willen worden, dus dat maakte niet uit. Toen ik bovenaan de trap stond, was Broer daar. Ik stormde langs hem heen, gooide de deur van mijn kamer achter me dicht, greep lukraak iets van de grond en gooide het zo hard mogelijk op mijn bed - omdat het wel opluchtte, maar geen gevolgen had. Het bleek een boek te zijn. Tegen de tijd dat ik het weer had opgenomen huilde ik, en wapperde gefrustreerd met mijn armen. Waarom waarom waarom, dacht ik, waarom ging altijd alles verkeerd. Omdat ik niet wist wat ik anders moest doen, huilde ik eerst heel hard en ging toen bij mijn Doos zitten, omdat dat is wat je doet op zo'n momenten. Je houdt vast aan wat toch niet kan weggaan.


Waarom waarom waarom gaat alles verkeerd. Waarom zien mensen dingen altijd anders dan ik ze zie, begrijpen ze dingen anders dan ik ze begrijp. Waarom begrijpen mensen mij nog minder dan ik zelf al zie, en waarom krijg ik daar dan de schuld van. Waarom gaat iedereen weg en als je eigen ouders je niet meer graag zien, wil dat dan zeggen dat je echt alleen maar stom bent. iedereen gaat weg iedereen vindt dat t waar is alles is altijd verkeerd en het is mijn schuld


ina lieve ina wou jij echt blijven of kan jij dat gewoon niet, mensen pijn doen - ben jij daar te lief voor

is het echt allemaal mijn schuld, doe ik echt zo vervelend ik weet het zelf niet meer

wat moet ik doen en wat deed ik fout

Ik denk dat ik niet weet hoe de wereld werkt. Ik denk dat ik mijn plek hier niet vind, misschien zijn er zoveel regels waarvan ik gewoon niet weet dat ze er zijn, onuitgesproken afspraken die ik gemist heb. Er is niets dat ik nog snap. Hoort dat zo, bij groot worden, of ben ik nu echt te moeilijk aan het doen? Gaat iedereen hierdoor - plots weet ik waarom het zelfmoordcijfer zo hoog is in ons land.


Nee, dat wou ik niet schrijven. Dat maakt mij bang.

Waarom kan alles nooit eens vanzelf gaan, waarom moet er altijd iets zijn dat roet in het eten gooit. Ik begrijp mezelf niet meer, ik weet niet meer waar ik nog bij wil horen en wat ik überhaupt nog wil. Ik geraak er steeds meer van overtuigd dat het toch aan mezelf ligt, dat het onmogelijk is van mij te houden. Misschien is dat echt zo. Misschien zijn er echt mensen die voorbestemd zijn alleen te blijven, omdat ze te moeilijk zijn, omdat de wereld met hen teveel geduld moet hebben.


Misschien klopt hier allemaal niets van en is de hele wereld maar een zootje ongeregeld dat ook niet weet waarheen.

Misschien zijn anderen veel beter in doen alsof.

Waarom kan ik nooit mijzelf begrijpen.

Hoe komt dat, dat dat bij anderen vanzelf gaat. Vrienden, vriendjes, uitgaan, populair zijn (of toch geliefd), gelukkig zijn, niet uit de boot vallen, weten wat te zeggen, weten wat te doen. Jouw zelfvertrouwen is nul, zegt Broer. Je bent arrogant, zegt mama.

Wat is het nu.

Wie ben ik nu.

maandag 1 juni 2009

023

Woensdag 2 april Jaar 1

"Die jongen daar", zei ik Iemand, en deed mijn best subtiel naar de jongen met het vuilblonde haar te wijzen. Hij droeg geen bril vandaag, dus dat speelde waarschijnlijk in mijn voordeel, aangezien Ina mijn subtiliteit opnieuw met een bouwvoertuig vergeleek.


"Die?" Iemand kneep zijn ogen tot spleetjes en hield zijn hoofd een klein beetje schuin. Zo vind ik je de allerliefste dacht ik stil en bloosde toen hij me weer aankeek. "Ja, die ken ik wel", besloot hij, "dat is Warre. Een beetje een rare. Lily zal hem ook wel kennen." Daar moest ik even door slikken, en hard met mijn ogen knipperen. Ik vroeg niet verder, ik keek alleen nog eens naar de jongen met het vuilblonde haar die zelfs zonder zijn bril af en toe onheilspellende blikken in mijn richting wierp. "Misschien heeft hij een terreurplan om de school te gijzelen en vindt hij mij de perfecte persoon om als eerste dood te schieten", zei ik benauwd tegen Ina eens Iemand bij zijn klasgenoten om een cursus wiskunde ging bedelen. "Ja, dat klinkt al even logisch als toen je beweerde dat de leerkrachten ons gingen dwingen het smurfenlied te zingen tot we allemaal bezweken omdat ze een koffieapparaat in de leraarskamer willen", mompelde ze en boog zich over het geschiedenis dat ze niet aan het leren was. Ik had nooit gedacht dat ze logica ook daadwerkelijk onthouden zou hebben en lachte een beetje schaapachtig.


"An, je bent je naam vergeten", mompelde mijn leerkracht Frans en schreef hem - met één n - op het papier. "Het is Ann", antwoordde ik, "met dubbele n." Hij haalde zijn schouders op en gromde dat dat allemaal hetzelfde was. Ik kijk met een boze blik naar zijn rug en sloeg geërgerd mijn armen over elkaar. "Zal ik u dan dan ook Piete noemen dan, vanaf nu", zei ik zo stil dat alleen Ina het hoorde. Ze grinnikte en noemde me plagerig een controlefreak. Daar reageerde ik zelfs al niet meer op (alles went).


Ik kan er niet tegen als mensen mijn naam verkeerd uitspreken, zelfs al minst er 'maar één n'. Elke letter is even belangrijk in een naam, dat vind ik daarvan. Daarbij is Ann en niet An mijn naam. Ik kan dat horen, of mensen mij Ann of An noemen. Niet als ze een An(n) aanspreken die ik niet ken, maar wel als ze mij aanspreken. Meestal reageren ze geïrriteerd als ik hen dan verbeter, of begrijpen ze niet wat ik bedoel (het irritantst van allemaal zijn de mensen die niet nadenken over wat ze zeggen). Iemand pest me daarmee. Als hij mijn naam schrijft, schrijft hij An, tot ik hem een por geef of een boos geluid maak. Maar Iemand mag dat - sommige mensen zijn anders.


"Ann, jij en Iemand, hoe zit dat nu?" Ik keek verbaasd op van mijn handboek wiskunde (waaruit ik niet aan het leren was geweest) toen Broer plots mijn kamer kwam binnengedenderd en zich een plaats zocht op mijn bed. Hij duwde er een boek voor aan de kant. Ik fronste, maar de appel die hij me toegooide maakte me milder gestemd. "Er is niets tussen Iemand en mij", antwoordde ik voorzichtig. "Daarom net." Ik wist niet waar Broer naartoe wou en maakte dus maar een gebaar dat vanalles kon betekenen. "Weet hij het al?" Ik vond dat ik die vraag mocht negeren, aangezien het antwoord heel simpel was. "Anneke..." Broer ging verzitten, nam een boek in zijn hand en bladerde erdoor zonder ernaar te kijken. "Laat maar", viel ik hem snel in de rede, "ik kan het toch wel raden, dus je kan net zo goed weggaan." Hij lachte maar een klein beetje. "Ann, als je het hem niet vertelt, vindt hij misschien een ander meisje", begon hij toen voorzichtig, "en dan ga je spijt hebben." Dat deed me opkijken en ik beet op mijn lip. "Is Iemand verliefd?" Broer haalde zijn schouders op. "Weet ik veel. Het zou altijd kunnen." Dat was waarschijnlijk een berekend antwoord, probeerde ik mezelf gerust te stellen, Broer wou gewoon dat ik in paniek zou raken en het Iemand zou vertellen. Maar zo stom was ik niet, besloot ik, en ik klemde mijn lippen op elkaar. "Misschien ben ik wel helemaal niet verliefd meer op Iemand", verklaarde ik en draaide een bladzijde om. "Doe niet zo belachelijk", spotte hij, "dat is gelogen." Ik schokschouderde. "Misschien. Kleine meisjes worden groot." Broer lachte. "Naïeve kindjes blijven altijd naïef", voegde hij er vriendelijk aan toe en vluchtte mijn kamer uit voor ik iets naar zijn hoofd kon keilen.


"Broer maakt zich zorgen om jou." Ik zat op de vensterbank van onze klas en rolde met mijn ogen. Als Ina en Broer gingen samenspannen, dan ging het verkeerd. "Broer maakt zich zo vaak zorgen om mij, en alles komt altijd op zijn pootjes terecht", antwoordde ik. Ina grinnikte. "Aldus de eeuwige pessimist." Ik overwoog mijn tong uit te steken, maar dat leek me wel heel kinderachtig, dus zweeg ik maar gewoon. "Is alles in orde?" vroeg ze toen. Ik keek naar mijn klasgenoten, die de fuif bespraken waar ze heen waren geweest en haalde mijn schouders op. "Ja zeker." Eigenlijk was niks in orde en eigenlijk was alles verkeerd, maar hoe kon ik dat Ina uitleggen. Ik zweeg, ook al drong ze aan en liep naar mijn plaats toen onze leerkracht binnenkwam. Ina probeerde me verscheidene keren aan te porren tijdens wiskunde, maar ik vind dat vak zo al moeilijk genoeg en reageerde niet.

"Als je nog eens wil samenspannen, laat me dat dan op voorhand weten", beet ik Broer boos toe toen hij vrijdagavond thuiskwam en kwam vragen of ik zijn rekentoestel gezien had. Hij rolde met zijn ogen en zei verder niets meer. Je bent een trut, vertelde ik mezelf, en gooide toen maar met mijn cursus biologie.

022

Deel III
Why are people always leaving-
I think you and I should stay the same

maandag 31 maart Jaar 1
November

Ik heb een leraar geschiedenis gekend die beweerde dat mensen nooit door zichzelf veranderden. Dat dat alleen maar gebeurde door de situaties om hen heen, dat wij eigenlijk allemaal grote blokken klei zijn, gevormd en gepolijst door de dingen die we tegenkomen. Die leraar is waarschijnlijk de beste leerkracht geschiedenis die ik ooit zal hebben, maar ik ben er nog steeds niet over uit wat ik van zijn theorie vind. Het was de enige leerkracht met wie ik kon discussiëren zonder een irritant kind gevonden te worden. De enige die mij aanmoedigde, de enige die zei dat hij wilde dat zijn leerlingen kritisch waren en het ook echt meenden. De enige die geen momenten inlaste in zijn lessen waarop je mocht nadenken, maar je verplichtte dat vijftig minuten aan een stuk te doen. De enige die ook van zijn leerlingen wilde leren.
Ik heb een vriendin die beweert dat mensen alleen maar veranderen omdat ze zo erg gekwetst zijn dat ze wel moeten. Ze is een genie, maar ik weet niet goed wat ik daarvan denk. Ik weet vooral dat de wereld daar niet van houdt, van veranderingen. Dat we allemaal maar moeten blijven zoals we zijn, want dat we anders niet meer in het systeem passen, alles uit elkaar valt.

In november begon mijn wereld te veranderen. Zich uit te breiden en te versmallen, me uit te spuwen en op te eten, allemaal op hetzelfde moment. Ik ging naar mijn eerste fuif, omdat onze klas dat zo georganiseerd had, en Ina en ik waren de enige die geen alcohol dronken. "Je moet wel dansen hé, Ann", zei een klasgenoot halverwege de avond (ik had een beetje ongemakkelijk om me heen staan kijken), waarna ik hem geschrokken aankeek en Ina smeekte om naar huis te gaan. We bleven. Als Ina zegt dat iets goed is, is het dat ook. Hoe zatter iedereen werd, hoe minder zorgen ik me hoefde te maken over wat ze zich morgen nog zouden herinneren. Kon ik maar anoniem leven.

"Ik ben moe", klaagde ik de volgende dag tegen Ina en trippelde achter haar aan onze refter door. We waren pas laat uit de klas gemogen, met als gevolg dat het een helse klus was een leeg tafeltje te vinden. "Iedereen is moe", antwoordde Ina afwezig en zette haar brooddoos neer op een tafel voor acht waar al twee jongens uit de zesdes zaten. "Wat zijn we filosofisch", mompelde ik, keek kort naar de jongens en vroeg me uit gewoonte af of ze Iemand kenden. En daarna of ze me zouden uitlachen. De jongen met vuilblond haar en een bril keek me een fractie te lang aan en mompelde toen iets tegen zijn vriend. "Ze roddelen over ons", zei ik lichtelijk paniekerig tegen Ina en knikte zo subtiel mogelijk naar de jongens aan onze tafel. "Ann, je hebt de subtiliteit van een bulldozer", reageerde ze, en daarna: "en je hebt gisteren zelfs staan dansen, ik zou toch denken dat je ondertussen de hele wereld aankunt."

"Het probleem is niet de wereld", antwoordde ik prompt, "het probleem is alles wat daarbij komt kijken." Daar was ze eventjes stil van. Ik wierp nog een korte blik om de jongen met het vuilblonde haar, die boos terugstaarde en besloot dat ik niet echt honger had. "Je moet eten, Ann", zei Ina zonder op te kijken toen ik aanstalten maakte om het deksel weer op mijn brooddoos te zetten. Het probleem is dat anderen altijd alles snappen en ik blijkbaar niet.

Zus had een nieuw vriendje (alweer), maar deze keer was het anders, beweerde ze. Deze keer was het niet meer kinderachtig, deze keer was het echt. Zus zat, net als Iemand en net als Lily (die haar jaar nog eens overdeed), in haar laatste jaar, dus Zus had, net zoals Iemand en Lily heel erg veel schoolwerk. "Zorg maar dat je punten goed blijven", was alles wat papa zei toen Zus verkondigde dat dit haar ware liefde was. Broer rolde met zijn ogen. "Wat weet jij daar nu van", blies Zus, "jij weet niet eens wat dat is, liefde." Broer grinnikte en ik bekeek hem met haviksogen. Broer had in zijn (ondertussen anderhalf) jaar aan de universiteit nog nooit iets gezegd over een lief, en ik vond dat dat zo onderhand toch wel tijd begon te worden. "Ik geloof niet in ware liefde", was alles wat hij er verder over zei. Even viel er een stilte aan tafel, want wat doe je als een jongen van 19 plots zo'n diepe uitspraken gaat doen? "Ik wel", zei mama, wat ik dan weer superschattig vond. "Emotionele kip", mompelde Broer en gaf me twee vergoelijkende klopjes bovenop mijn hoofd, zoals hij dat bij een kleutertje zou doen. "Pessimist", kaatste ik de bal terug. Hij glimlachte een glimlach die ik nog niet eerder gezien had.

Na mijn huiswerk stuiterde ik vrolijk zijn kamer binnen en ging op zijn bed zitten. Broer zelf had zich met zijn laptop op de grond tegen de radiator genesteld - hij en ik waren allebei grondmensen. "Wat is er?" vroeg hij afwezig. "Met wie praat je?" vroeg ik nieuwsgierig en keek naar Kat, die met haar hoofd om het hoekje van de deur kwam gepiept. "Dag Kat", glimlachte ik en stak mijn hand uit. Ze zat in drie sprongen op mijn schoot. "Met Lucas en met Evelien." Hij zweeg even. "En ook nog met Ina." Ik keek verwonderd. "Met Ina?" Ik wist dat Ina en Broer elkaars e-mailadres hadden (ze hadden ooit elkaar een paar mails gestuurd in verband met een verjaardagscadeau voor mij), maar ik wist niet dat ze ook daadwerkelijk gesprekken voerden. "Ze verveelde zich", mompelde hij afwezig en bleef tokkelen. Kat deed ondertussen pogingen om op mijn hoofd te kruipen.

"Waarom geloof jij niet in ware liefde?" Broer keek kort op, fronste een moment zijn wenkbrauwen en glimlachte toen. "Je wil niet weten waarom ik dat doe", antwoordde hij en tikte iets, "je wil gewoon dat ik zeg dat met jou alles wel goed zal komen en dat er een jongen jou voor de rest van zijn leven heel graag zal zien." Ik haalde mijn schouders op. "Dat is ook goed", glimlachte ik, "je kiest maar." Daar moest Broer om lachen. "Mensen zijn niet gemaakt om eeuwig bij elkaar te blijven", besloot hij uiteindelijk, "daarvoor veranderen we te veel." Ik tilde Kat op en ging zijn kamer uit. Eens op de mijne sms'te ik Ina dat ze tegen Broer moest zeggen dat ware liefde bestond. Er kwam geen antwoord.

Zie je wel, dacht ik. Het is weer de verandering die roet in het eten gooit.

021

Donderdag 25 maart Jaar 1

Het was half oktober toen ik begreep dat de dingen zich voor de verandering niet uit zichzelf zouden oplossen. Ina en ik fietsten nog steeds samen naar school en naar huis, af en toe met Iemand of Broer. Ik koos een dag waarop ik wist dat er niemand bij ons mee zou fietsen. Ik wist dat als ik het uit zou stellen, ik het niet zou doen, en dat ik, als ik het niet zou doen, Ina kwijt zou raken.

De eerste zin was het moeilijkst. De eerste zin is altijd het moeilijkst. We fietsten al vijf minuten in stilte toen ik eindelijk mijn keel schraapte en zacht 'het spijt me' fluisterde. We waren aan een kruispunt en ik dacht dat ze me niet gehoord had, dus slaakte een geschrokken kreet toen ze me bijna omverreed toen ze haar fiets aan de kant ging zetten. Ik volgde haar voorbeeld en keek haar zwijgend aan, want kon niets anders bedenken. "Mij ook", zei ze uiteindelijk kalm, "ik had niet zo mogen doen." Ik probeerde niet te laten merken of ik daar al dan niet mee instemde, maar glimlachte een beetje, voelde hoe de druk op mijn schouders begon te verminderen nu het ernaar uitzag dat Ina en ik elkaar niet levend zouden villen. "Je had waarschijnlijk gelijk", mompelde ik, niet helemaal zeker of ik dat meende. Ina moet dat aangevoeld hebben, maar ze zei er niets over. "Ja, nou, dat heb ik wel vaker", grapte ze luchtig. Ik glimlachte vrijuit. "Anneke toch", grinnikte ze. We omhelsden elkaar, en ik besefte dat zij hier al even lang op wachtte als ik. "Ik heb je gemist" vertrouwde ze me toe toen we terug op onze fietsen stapten, en bevestigde mijn vermoedens.

We babbelden, een beetje onwennig, maar wel terug normaal. Ik vroeg haar naar Emmeline en Lily, uit nieuwsgierigheid, en omdat ik hen ook miste. Ina aarzelde. "Ik trek niet zoveel meer met hen op", gaf ze eerlijk toe en ik knikte, want dat had ik gemerkt. Ik vroeg ook niet verder, want ik wist wat er aan de hand was. Het was niet ik die ovr de vakantie zo onoverkomelijk veel veranderd was, dat was Emmeline. Omdat ze problemen had thuis. Haar ouders gingen uit elkaar, en nu ze dat niet meer op mij af kon reageren, deed ze dat op Ina. We voelden dat allebei aan, ook al is het nooit uitgesproken geweest, en hoe erg ik het ook allemaal vond voor Emmeline, ik kon me er niet toe brengen vriendelijker tegen haar te gaan doen. Ik had mezelf niet laten vallen, en hoe graag je mensen soms ziet, soms weegt de pijn te zwaar door. Hoe vervelend het voor Emmeline op dat moment geweest moet zijn, als ik aan mijn eigen voorbije twee maanden dacht, en aan het feit dat zij zich daar perfect van bewust moet geweest zijn, kon ik niet anders dan wegkijken als ik haar zag, haar de rug toekeren als ze toevallig dezelfde richting uitkwam. Zij had me dat waarschijnlijk heel erg kwalijk kunnen nemen, maar dat deed ze niet, aangezien ze het niet eens merkte. Emmeline negeerde mij nog veel harder dan ik mijn best deed om haar te ontwijken (en ik en ontwijken, dat ging toch al zo goed samen). Ze deed haar uiterste best om mij en Ina uit de klasgroep te werken, op zo'n linke manieren dat ik mij afvroeg of ze dat nu deed omdat ze problemen had, ofdat ze ons echt bewust ongelukkig wou maken. Ina trok zich dat niet aan; Ina kan het nooit schelen bij welke groep ze hoort.

Iemand, die bleef onder alles even kalm. "Je bent weer vrolijker", merkte hij na een paar dagen op, en ik glimlachte, blij omdat hij dat gezien had en blij omdat het inderdaad zo was. "Ina is niet meer boos op mij", antwoordde ik, en reed met mijn fiets de fietsenstalling van het station op. Broer kwam weer thuis over tien minuten, en hij en Iemand gingen naar een of andere fuif. Ik niet, ik ging alleen maar mee omdat ik met Ina afgesproken had, want wij gingen naar de film. "Broer komt over tien minuten aan op spoor twee", zei ik tegen Iemand, alsof hij dat niet wist en stopte mijn fietssleuteltje in mijn broekzak. "Oké", antwoordde hij braaf en volgde me naar de hal van ons station.

Broer stuurde een sms'je, precies op dat moment, om te zeggen dat ik braaf moest zijn met Iemand (daar hoorde een knipoog bij) en dat hij vijf minuten vertraging had. Ik besloot dat ik hem een heel weekend zou negeren, wetend dat ik dat toch niet kon - en dat ik hem veel te veel te vertellen had. "Hoe is het nu met jou en Emmeline?" vroeg Iemand en zocht een plaatsje op Broer zijn perron, want de zon schijn, en voor die ene keer dat dat eens gebeurde, waren we het erover eens dat we daarvan moesten profiteren (of het nu warm was of niet, want dat was het dus niet). "Pff", deed ik, "ik weet het niet." Hij was even stil. "Nu is ze ook boos op Ina", legde ik uit, "en je moet maar niet vertellen dat je hier nu zit, want dan wordt ze dat vast ook op jou." De woorden klonken scherper dan ik ze bedoeld had, en hij en ik wisten allebei wat ze wilden zeggen. "Wat kan mij dat schelen", deed hij. Ik had me niet eerder zo'n buitenbeetje gevoeld dan toen hij dat zei.

Begin november zaten Ina en ik nog steeds naast elkaar in de klas, omdat we dat in het begin van het jaar zo gekozen hadden, en omdat onze klastitularis geen zin had om ons te verzetten. Het was toen dat onze leerkracht godsdienst aankondigde dat we een taak tegen het einde van het jaar kregen. "Jullie gaan een portfolio schrijven", verkondigde ze. Ik keek dwaas op van mijn blad en vroeg me af waar ze idee vandaan gehaald had - ze leek me niet het type voor modellenwerk. "Dat portfolio zal gaan over alles wat jullie dit jaar veranderd heeft", ging ze verder, en er volgden nog een hele hoop regeltjes en tips waarvan ik wist dat ik me er waarschijnlijk toch niet aan zou houden. "Ik heb hier geen zin in", fluisterde Ina zacht. Ik staarde moedeloos naar mijn blad, want wie heeft er nu zin om leerkrachten te gaan vertellen wat hem of haar verandert heeft? Ik maakte een ontstemd geluid toen Ina boos mompelde dat het niet eerlijk was, dat creatieve mensen zoals ik dat altijd gemakkelijk vonden. "Anders moeten we even veralgemenen", mopperde ik. Ze lachte alleen maar om mijn reactie en werd toen meteen weer haar vrolijke zelf. Ik begon cirkeltjes en hartjes te tekenen op mijn blad. Een portfolio dus.

020

Dinsdag 23 maart Jaar 1

Ik vroeg nog waarom, wat ik dan verkeerd deed. Ina gaf een antwoord dat geen antwoord was en vroeg zich toen duidelijk af hoe ze zo snel mogelijk weg kon komen. Daarna was mijn eerste reactie: 'zie je wel, ik ben een trut', en mijn tweede: 'hoe kunnen zij dat weten?' Het was de tweede die ik uitsprak. Ik vroeg waar ik was toen ze dat beslist hadden, en hoe het kwam dat dat nu opeens voor mijn voeten gegooid werd. Ina keek me aan met haar mond vol tanden, maakte aanstalten om iets te zeggen en zweeg toen toch maar. En toen ging ik zelf weg. Ik geloof dat ze me nog nariep, maar dat weet ik zelfs niet meer.

Als zelfs Ina geen antwoorden heeft.

Later begreep ik waar we allebei in de fout gingen. Later zag ik dat mijn verwoed pogingen geen fouten meer te maken alleen maar kwaad deden. Later zijn mensen altijd veel intelligenter.

Mijn schoolweken werden eenzaam en leeg. "Wat is er", vroeg Broer, "je staat zo maar alleen de laatste tijd." Ik zei dat niemand nog bij mij wou staan. Eerst gooide hij een kussen naar mijn hoofd en zei dat ik niet zo pessimistisch moest doen. Toen ik hem de ruzie tussen mij en de hele wereld uitlegde, kwam hij naast me zitten en zweeg. Op school deed hij een poging me bij zijn vriendengroep te betrekken, maar dat werkte gewoon niet. Ik huilde veel, die weken. Ik huilde toen ik 's middags alleen bij twee klasgenoten in de refter zat en ik buiten het gesprek werd gehouden, ik huilde toen ik 's avonds alleen op de fiets naar huis zat, ik huilde toen Ina vroeg of ik nu ook kwaad op háár was en ik het alleen nog maar erger maakte. En ja, ik huilde ook toen Iemand me voorbijliep in de gang en alleen maar eens voorzichtig glimlachte.

"Anneke", zei een paar dagen later en kwam naast me zitten. "Iemand", antwoordde ik en wist niet goed of ik nu moest weggaan en blijven. Ik koos het tweede, want ik vond het fijn als hij me Anneke noemde. "Wat is dat, met jou en Ina en Emmeline?" vroeg hij en probeerde mijn blik boven mijn boterham met kaas te vangen. Ik kon alleen maar mijn schouders ophalen, want ik wist het zelf ook niet. "Als ze het jou vertellen, laat het mij dan weten", mompelde ik gelaten en klikte mijn brooddoos vast. Eigenlijk mocht Iemand hier niet zijn. Ik keek schichtig om me heen, want zo'n braaf meisje ben ik gewoon. Iemand wierp mij een blik toe waar ik niets van kon maken en zuchtte toen. "Oké dan, ik heb het begrepen", mompelde hij, "ik moet me erbuiten houden." Dat was niet mijn bedoeling geweest, maar het was waarschijnlijk wel de beste oplossing. Ik zweeg en stond op.

Ina en ik fietsten nog steeds samen naar school. Meestal deden we dat in stilte. Na een week probeerde ik geen gesprekken meer op te starten. We waren allebei te onzeker van onze vriendschap om veel te zeggen, dus zwegen we. Ik had geen idee aan wiens kant Ina stond, net zoals ze dat waarschijnlijk zelf ook niet had, maar toch verweet ik haar inwendig de oorzaak te zijn van deze ruzie, al wist ik niet echt waarom. Ten slotte waren het Emmeline en ik die ruzie hadden, niet Ina en ik, maar toch. Misschien omdat Ina altijd zo eerlijk was en ik dus het idee had dat ze wel gelijk moest hebben. Misschien werd ik daar liever niet mee geconfronteerd en ging ik dus niet meer met haar om. Confrontatie is altijd verkeerd, net zoals dat weglopen dat is, maar als je dan toch moet kiezen, kan je beter jezelf die nutteloze pijn besparen.

Het gekke is dat, hoe fijn je sommige mensen ook vindt, je denkt pas het meest aan hen wanneer ze er niet zijn. Plotseling gingen alle godsdienstlessen over vriendschap. Plotseling zag ik overal gelukkige koppeltjes. Ik kwam overal mezelf tegen, en het waren geen aangename ontmoetingen. Leerkrachten begonnen te vragen of alles in orde was. Dat was het niet, maar mensen geloven veel als je er een glimlach op laat volgen. Mama bleef zeuren dat ik meer moest weggaan met mensen, of ik nu écht geen hobby wou, zoals ze dat al vier jaar deed, en Broer bleef nadenkende blikken op mij werpen. Zus trok het zich allemaal niet aan; die had al werk genoeg met haar vriendjes. Ik snapte niet goed waar ze ze vandaan bleef halen, maar ik deed dan ook geen moeite meer alle verschillende namen te onthouden.

Ik kwam Emmeline en Lily plotseling overal tegen in de gangen, alles wat mensen zeiden leek plots over ruzies en missen te gaan. Ik moest zoveel keer op een dag slikken dat ik na een paar weken een zware steen in mijn maag kreeg. Als ik 's morgens opstond voelde ik bakstenen opstapelen en 's avonds huilde ik kiezeltjes.

"Het gaat niet goed met je", stelde Broer vast toen hij op een woensdagmiddag mijn kamer binnengestormd kwam en mij daar snikkend boven mijn map wiskunde vond. Mijn oefening lukte niet, wat logisch was aangezien ik hem achterstevoren maakte, maar toch. Ik had liever met mijn map gegooid toen Broer zei dat hij het zou uitleggen. Ik luisterde, want dat doe je op zo'n momenten. Broer nam het potlood uit mijn hand, maakte de oefening voor mij en zei toen dat ik met Ina moest praten. "Dat wil ik niet", antwoordde ik, "dat kan niet. Ze is boos op mij." Broer rolde met zijn ogen, alsof ik het meest idiote kleine zusje was dat hij ooit gekend had. "Ze is niet kwaad op jou, Ann. Ze weet gewoon niet wat ze moet doen." Ik snifte, haalde mijn schouders op en ging met de mouw van mijn trui over mijn gezicht. "Ina weet altíjd wat ze moet doen." Ik dacht even dat Broer mijn map ging gebruiken om me alsnog te slaan, maar hij sloeg alleen maar even zijn ogen ten hemel en gooide het potlood weer op mijn bureau. "Niemand weet dat altijd", zei hij scherp, "en jij al helemaal niet, dus ga met Ina praten." Kat kwam mijn kamer binnengetrippeld en sprong op mijn schoot. Ik drukte een kus tussen haar oren en zuchtte eens diep.

Broer moet je gehoorzamen.

Zo is dat.

019

Zondag 21 maart Jaar 1

Zus kreeg een vriendje. En toen nog een en nog een. Broer maakte zich zorgen, zei hij. Ik staarde naar een foto waar een klein stukje van Iemands linkerschouder opstond (zijn linkerschouder had ik waarschijnlijk uit duizenden kunnen herkennen) en zuchtte.

"Ja, aan jou heb je ook veel", spotte hij en gooide een bordeaux kussen naar mijn hoofd. Ik klemde mijn armen eromheen en staarde naar de muur van mijn slaapkamer, die perfect paste bij de kleur van het kussen. Ik vroeg hem wat er dan aan de hand was met Zus, maar hij lachtte alleen maar eens. "Wacht tot jij zestien, zeventien bent", was alles wat hij antwoordde, "hoewel, als je je dan nog steeds zo voor alles en iedereen gaat verstoppen, zal er van experimenteren ook wel niet veel in huis komen." Ik negeerde hem, want op zo'n momenten is dat het best. 's Avonds ging hij weer terug naar zijn kot en dan zou ik hem weer missen, dus maakte ik geen ruzie, maar liet ik hem mijn wiskundesom oplossen en liep daarna achter hem aan het hele huis door, omdat ik toch niets beters te doen had.

"Ánn, je bent vermoeiend", zei hij geïrriteerd en liet zich in de zetel vallen om een spelletje op de playstation te spelen. "Ik weet het!" antwoordde ik en nam het boek dat ik aan het lezen was. Hij negeerde me toen ik vragen stelde over het spelletje, en haalde opgelucht adem toen ik dan maar een appel ging halen in de keuken, want ik had die dag nog niet genoeg stukken fruit gegeten. Ik dacht, kauwend op mijn appel, na over Broer, en Zus, en mama, en papa.

Broer had geen lief, ook al wou Iemand zo'n dingen wel eens suggereren. "Echt?!" riep ik dan opgetogen, waarop hij vrolijk "Nee." antwoordde. Iemand had een speciaal gevoel voor humor, maar dat werd van mij ten slotte ook gezegd.

Die avond besloot papa dat we als gezin naar een leuke film zouden kijken. Quality time, zei hij, en gaf zo'n opgetogen glimlach dat we allemaal neerstreken voor de televisie om hem een plezier te doen. Ik was van plan geweest vroeg te gaan slapen, maar zou waarschijnlijk toch nog uren liggen woelen en leren deed ik principieel niet op zondagavond. De film zelf was slecht, maar dat maakte niet uit, want we praatten er toch continu doorheen. Mama haalde een zak mandarijntjes en begon er voor iedereen te pellen, papa zei wel vier keer dat hij trots was op ons allemaal. En hij woelde door ons haar, wat zijn manier was om te zeggen dat hij ons graag zag. Ik hing tegen Broer, wat ook maar zelden toegelaten was en Zus zweeg voor één keer de hele tijd over haar vriendje.

Ik schreef in mijn Doos:

Soms denk ik dat ik zo erg van hen houd dat ik uit elkaar zal ploffen. Als Broer me eens tegen zich aantrekt, als Zus me haar lief klein zusje noemt en als papa naar me kijkt en verbaasd zegt dat ik al zo groot ben geworden. Als mama me een mandarijntje komt brengen, omdat ze weet dat ik dat graag eet onder het leren. En als ze dan even onhandig blijft staan, vraagt of het allemaal lukt en gauw zegt dat ze er zeker van is dat ik het goed zal doen.

Af en toe vraag ik me wel eens af waarom wij geen doorsnee gezin zijn, maar op avonden als deze weet ik weer waarom: omdat we dat geen van allen leuk zouden vinden. Broer vindt het leuk baas te spelen over mij (op een lieve manier), Zus is graag een rolmodel, papa wordt graag verbaasd door zijn eigen kinderen en mama pelt graag mandarijntjes. Wat kan een mens meer willen - soms denk ik dat ik als een grote ballon helemaal zal springen van geluk. Dan besef ik weer dat ik deze mensen het liefst zie van de hele wereld, dat niemand hen kan vervangen. 'En dat we dat allemaal veel te weinig zeggen', wou ik daar nog achter zetten, maar eigenlijk is dat niet waar. Eigenlijk zeggen we het net genoeg, want als je het veel zegt, dan is het niet speciaal meer.

Na het weekend kregen Emmeline en ik ruzie. Ik deed irritant, zei ze boos toen ik vroeg of ik haar overhoringenlijst wiskunde mocht lezen, want die was niet helemaal in orde bij mij, en ik heb graag dat alles in orde is. "Ik wil het gewoon lenen", antwoordde ik verbaasd en zocht steun bij Ina, die naar de grond keek en deed alsof ze het heel druk had met het tellen van de voegen tussen de stenen. Toen begreep ik dat er meer aan de hand was, maar ik durfde er niet naar te vragen. Ik wachtte tot Emmeline zelf zei dat ik het maar aan iemand anders moest vragen, daar nog een scheldwoord achter zette en wegbeende.

Soms gaan mensen echt alleen maar weg omdat ze zich vervelen. Soms zoeken mensen echt alleen maar zondebokken en heb jij gewoon pech dat je net op dat moment in de buurt was. Soms kan je iemand niet tegenhouden, en meestal heeft het al helemaal geen zin dat te proberen. Dus liet ik haar gaan en keek naar Ina, die zuchtte en haar linkerschouder bewoog. "Wat is er?" vroeg ik en beet op de binnenkant van mijn wang om niet te huilen. Beginnen wenen tijdens ruzies werkt vaak in je nadeel, zelfs al weet de ander dat je er niets aan kan doen. In ruzies wordt met niets of niemand rekening gehouden, en al zeker niet met elkaar. Ina zuchtte eens, aarzelde en keek naar de andere kant van de speelplaats waar Emmeline met Lily sprak en er duidelijk niet vrolijker op werd.

"Neem dit nu niet heel persoonlijk op..." begon ze aarzelend en wikte duidelijk haar woorden, "maar Emmeline en ik, we denken..." Ze aarzelde opnieuw, bewoog opnieuw haar schouder. "Emmeline en ik denken dat je de laatste tijd heel erg veranderd bent." Ze zweeg eventjes, voegde er toen nog "in negatieve zin" aan toe, maar dat snapte ik zo ook wel. Mensen worden niet boos als ze je ineens supertof vinden.

 
design by suckmylolly.com