donderdag 22 oktober 2009

Voor ik wegga.

Woorden zijn alles wat ik nog heb.
Alles wat ik nog heb, zijn woorden. Een hoopje samengeraapte stokjes en bolletjes, verbonden met leestekens die allemaal op elkaar lijken en groep witte ruimte die alleen maar wit staat te zijn.
Woorden zijn mijn ziel. Ze vormen mij, bepalen mij. Ze houden mij in leven, trekken aan mijn mouw als ik in slaap dreig te vallen, wanneer mijn aandacht verslapt. Sorry, ik lette even niet op. Sorry, mijn gedachten waren er even niet bij. Ze houden mijn hoofd recht, mijn schouders lichtjes gebogen, mijn ogen wijd open. Mijn mond gesloten. Ze grijpen me bij mijn nekvel als ik afdwaal, dwingen me op het rechte pad als ik bochten neem.
Ja, woorden zijn mijn ziel. Ogen zijn er de spiegel van, en als je in de mijne kijkt, zie je alleen maar lange verhalen van wat niet is en nooit geweest is. Lange en korte woorden. Bestaande en onbestaande. Moeilijke, makkelijke.
Leugens. Woorden zijn altijd lang. Altijd onbestaand. Altijd moeilijk… Het moeilijkste wat er bestaat. Ze zorgen ervoor dat alles uiteindelijk misgaat. Ze zorgen ervoor dat niets nog blijft. En niemand kan praten. Niemand heeft meer dan een hoop stiltes. Niemand.
Maar ik, ik heb woorden. En het is alles wat ik nog heb. Ze liggen opgesloten. Veilig, ver weg, achter een hangslot dat niet op slot is. Ze banen zich een weg naar buiten – zij¬ zijn mij de baas. Ik tem hen door mijn hoofd te buigen en onzichtbaar te worden. Ik tem hen door stil te worden, weg te gaan.
En ze blijven altijd. Ze gaan niet weg. Zij niet. Alles en iedereen, maar zij niet. Communicatie, de kanker van de moderne samenleving. Ik kan het niet. Niemand kan het. Niemand weet nog echt hoeveel vrienden hij achter zijn naam mag zetten – en nog minder hoeveel er daar willen staan. Alles is een illusie. Alles is bedekt. Alleen wij bestaan nog. Alleen wij. In ons niet-bestaan. Alleen wij, in wat we nooit gehad hebben. De hele wereld, ze bestaat niet. Maar ik, ik wel. Ik ben springlevend, en toch neem ik exact dezelfde vorm aan als het behangpapier.
Ze zeggen… Ze zeggen zoveel. Ze zeggen te veel. Praten, dan verdwijn je nooit. Fluisteren, roepen, schreeuwen, mompelen, huilen, gillen, ruzie maken, discussiëren, debatteren, lachen, sneren, kuchen, verslikken, stikken.
Maar ze zijn er. En ik ook. Ik ben er. Min of meer.

En altijd hetzelfde. En jij, wie ben jij. Ik, ik ben niemand. Let maar niet op mij, ik ben maar… Maar behangpapier…
Wat? Niemand is behangpapier.
En dan: sorry. Sorry, waar was ik met mijn gedachten. Ik moet afgedwaald zijn, gedacht hebben aan de nieuwe kleur voor de kinderkamer, ach, wat heb ik toch vandaag. Sorry, het was niet mijn bedoeling om… Ach, ik had ook beter moeten weten. Beter moeten opletten. Altijd beter opletten, meer concentreren, al is het nooit genoeg. Ach kijk, daar ga ik weer. Excuseer me, het is de lege maag. Te weinig slaap misschien, niet genoeg gelachen de laatste dagen… Sorry, sorry. Ik was er even niet bij. Ik was even verloren.

En je glimlacht, en het is in orde. Het is altijd in orde.
Alles is in orde. Een glas water, misschien. Of een groot bord met een halve vierkante centimeter eten. Het is in orde.
Altijd in orde…
En nog eens. Nog eens, opnieuw, nog een keer.
Tot ik, tot alles… niets nog bestaat.
Tot ik besta.

En ik was er niet.
Misschien morgen…


Ik sta op en loop naar het raam.
Als ik rookte, zou dit het moment zijn waarop ik een sigaret opstak, hem naar mijn lippen bracht en er zachtjes aan trok. Als ik dronk, zou dit het moment zijn waarop ik geen glas meer nodig had en gewoon van de fles dronk. Dit zou het moment zijn asbak, zonder glazen, zonder schaamte. Ik zou verloren zijn, maar ik zou het goed doen. Voor ik ten onder ging aan longkanker of een kapotte lever, zou ik nog glimlachen en naar buiten staren, schandalig veel geld uitgeven om vermoord te worden en doen alsof dat altijd al de bedoeling was.
En uiteindelijk.
Uiteindelijk, misschien…
Uiteindelijk is dat zo.
In elk geval staar ik bedachtzaam naar buiten. Ik elk geval ben ik niet meer dan een klein figuur op de zoveelste verdieping, in elk geval is niets wat het lijkt.
En ik denk, wat is alles mooi. En ik herhaal luidop: wat is alles spuuglelijk. Als ik rookte zou ik nu de sigaret doven. Als ik dronk, zou ik nu de fles met een klap neerzetten, maar ik doe geen van beiden en kan alleen mijn schouders ophalen. Mijn middelvinger opsteken naar niemand die het ziet, schoppen op de wereld die te groot is.
Veel te groot.
Als een pasgeboren baby in de botsautootjes.
Dat doe je ook niet.
En toch.
En toch.
In het midden van de nacht bedenk ik dat het allemaal voorbij is. Allemaal genoeg geweest. Als ik rookte… Ik rook niet. Ik kan ademen, mijn lever doet wat hij moet doen.
En toch.
En in het midden van de nacht… In het midden van de nacht zijn je spoken zoveel groter. In het midden van de nacht staat alles in je nek te zuchten, is er niets dat je nog op een afstand houdt. In het midden van de nacht is alles voorbij.
Alles.
Hoor je me?

Voorbij. Ik ben voorbij, wij zijn voorbij. Jij bent voorbij, jullie zijn voorbij. Hij is voorbij, zij zijn voorbij. Gegaan. En ik ging. Weg. Uiteindelijk. In het midden van de nacht.
Ik had een witte muts op, een rode jas aan. Schoenen… Had ik schoenen nodig? Het had niet geregend. Toch niet hier.
Het is stil. Donker. Ik ken niemand, niets – niemand kent mij, niets kent mij. Ik houd me schuil in anonimiteit en zwerf tussen lantaarnpalen en licht te fel voor mijn bestaan – hoe lang nog? Hoe bang nog? Hoeveel nog? Misschien nog meer: wanneer wel? Wanneer uiteindelijk, eindelijk? Er zijn mensen, winkels, auto’s, dieren. Er is niets.
Heel veel niets.
Genoeg voor iedereen.
Ik loop voorbij niets. Voorbij alles. Niemand, iedereen kijkt op. Het is nacht en straks is het morgen en dan is alles weer, iedereen weer… aanwezig. Zoals dat moet. Jij, ik, iedereen, we zijn daar. We zijn, en als dat niet zo is, hebben we het lef te doen alsof.
De klok slaat.
Ik glimlach.
Blijf staan.
Einde, denk ik.
Einde.

0 reacties:

 
design by suckmylolly.com