woensdag 13 februari 2008

|0048

California.

Elke woensdag zit er op de bus een meisje met rode schoenen.
Ze loopt naar de bus en slaat klappertandend haar armen om zichzelf heen. Gisteren was het verdorie nog zo'n mooi weer en nu slingeren er hele lage mist door de straten, bijten venijnig in haar tenen en haar vingers. Misschien waren die rode schoenen vandaag toch niet zo'n goed idee. Ze lacht het maar weg en wacht geduldig tot haar bus komt. De koude snijdt scherp door haar lichaam, maar na enkele minuten zit ze al in de behaaglijke warmte van de bus. Als ze een bril droeg zouden de glazen vast aandampen, bedenkt ze als ze op haar plaatsje gaat zetten en haar tas naast zich zet om te voorkomen dat iemand anders naast haar zou komen zitten.

Ze wrijft met haar handen langs haar enkels en de bovenkant van haar voeten in een poging ze toch een beetje op te warmen. Het helpt niet, ze krijgt er alleen maar koude vingers van, dus houdt ze ermee op en kijkt uit het raam om te zien aan welke halte ze al zijn. De zesde. Ze tikt onbewust op de grond en glijdt met haar vinger langs de kant van het raam, tot ze het doorkrijgt en ermee ophoudt. Zeven. Ze denkt aan de keren dat hij al voor haar op de bus zat. Acht. Haar gedachten dwalen af naar de keren dat hij nog niet eens wist wie ze was. Negen. Als vanzelf zoekt met haar ogen de bushalte af en haar gezicht klaart op als ze hem ziet, net zoals altijd.

Hij komt naast haar zitten, ze zegt hoi en buigt zich naar hem toe om hem een kus op zijn wang te geven. Hij lijkt verbaasd, maar blijft zitten. Ze begint vrolijk te praten, vraagt hem hoe hij het vond zaterdag (ze spreekt zichzelf al een paar dagen moed in om die vraag te durven stellen, maar dat weet hij natuurlijk niet). Verbaasd kijkt hij haar aan, lacht dan breed, zegt dat hij het heel fijn vond en dat het zeker voor herhaling vatbaar was. Ze voelt het bloed naar haar wangen stijgen en grijnst. Hij vraagt of ze het niet koud heeft met die schoenen en ze schudt haar hoofd, ook al bevriest ze zowat. En ze kan het niet nalaten te glimlachen als hij zegt dat hij haar niet gelooft. 'ik vind je lief', denkt ze stil bij zichzelf.

Ze lacht nog steeds als ze naar huis loopt en naar hem zwaait. Het komt goed. Dat gelooft ze en dat weet ze. De ijspegels op haar voeten niet meegerekend, was het dat nu al.

0 reacties:

 
design by suckmylolly.com